Kleindierliefhebbers - Terminologie hoenders

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Vogels
Datum & Land: 15/02/2007, NL
Woorden: 387


Kruisvleugel
afwijkende vleugeldracht veroorzaakt door te laag gedragen kleine slagpennen bij gesloten vleugel.

Kruissnavel
snavelmisvorming, waarbij de punt van de bovensnavel naast die van de benedensnavel naar beneden buigt.

Krop
verzamelplaats voor het voedsel van het hoen, voordat dit in de maag komt.

Kraagveer
rugveer tussen de schouders, schuilgaande onder de veren van het halsbehang zowel als halsveer bij hen.

Kuif
kroon of bos veren boven op de kop van het hoen, in veel gevallen ingeplant op het vel dat over een zgn. kuifknobbel gespannen zit; hoe groter de kuifknobbel, hoe groter de kuif en hoe kleiner de kam.

Leiblauw
grijsachtig blauw, een kleur, die ontstaat door een gelijkmatige verdeling van zwarte kleurstofdeeltjes over de kleurloze (witte) structuur van de veerbaarden.

Liefhebber-fokker
fokker, die zich voor zijn genoegen bezig houdt met de teelt van dieren.

Loopbeen bevedering
veren, welke aan de buitenzijde van het loopbeen groeien.

Loopbeen
geschubd gedeelte van het been, lopende van de hak tot de tenen; loopt in lengte en dikte uiteen bij verschillende rassen.

Manenvorming
min of meer achterwaarts gegroeide halsveren.

Meerzomig
veertekening waarbij drie of vier zomen evenwijdig aan de veerrand lopen .

Mistekening
iedere tekening, niet in overeenstemming met die voorgeschreven in de standaard veer het desbetreffende deel van het gevederte, hetzij door afwijkende vorm van de tekening, te geringe of overdreven sterkte daarvan.

Miskleur
iedere kleur of glans, niet in overeenstemming met die, voorgeschreven in de standaard voor het desbetreffende deel van het gevederte.

Mutatie
plotseling verschijnen of wegvallen van kenmerken.

Naveldoorn
onvoldoende uitgegroeide kamdoorn.

Neusgat
opening aan weerszijden van de snavelbasis en van daar lopend naar de kop, sterk vergroot en meer open bij hoenders met kuifknobbel.

Nerf
veerschacht.

Nekkuif
kleine kuif, welke achter de kam groeit en niet op een kuifknobbel is geplaatst.

Onderdijbeen
zgn. scheenbeen met kuitbeen, lopende van kniegewricht tot hak.

Oorlel
meestal verkort oor genoemd, een formatie van naakte huid juist beneden de ooringang of gehoorgang; het oorlel varieert sterk in grootte, vorm en kleur bij de verschillende rassen; langwerpig, ovaal of rond; rood, wit, roomgeel, blauwachtig of purper.

Overjarig
hoen ouder dan een jaar.

Patrijs
wildkleur van het Bankivahoen; ongewijzigd of gewijzigd.

Pareltekening
klein vlekje op het einde van de veer.

Pareloog
oog met zeer lichte, vrijwel witte iris.

Peltekening
zie gepeld.

Pigment
door het bloed voortgebrachte kleurstof, welke waarneembaar is in de kleur van veren, huid, loopbenen, snavel, teennagels en ogen.

Profiel
zijaanzicht van een hoen; de gebruikelijke wijze van waarneming bij beschrijving en uitbeelding.

Primaire of grote slagpennen
langste vleugelveren, groeiende tussen duimveren en kleine slagpennen; niet zichtbaar bij gesloten vleugel.

Purperglans
paarse tot roodachtige gloed bij zwart gevederte.

Pupil
opening van het oog midden in de iris.

Rijk
(wanneer betrekking hebbend op kleur) zuiver, levendig, vol.

Rozekam
stevige, lage kam van boven bedekt met kleine ronde verhevenheden, boven kussenachtig, rond of vlak; in type, hoogte, fijnheid van de verhevenheden (`werk`) en kamdoornvorm uiteenlopend bij verschillende rassen.

Roetrug
te donkere rugveren als gevolg van een te zware pepering. Romp

Roest
gele of rode aanslag bij verschillende getekende kleurslagen.

Rui-geel
geelachtige tint van het wit bij nog niet geheel uitgeruide witte veren.

Rugkussen
zie zadelkussen.

Schimmel
schimmelachtige aanslag in gezichtshuid of kleurverdunning in de veren. Schouderboog

Scheve rug
veroorzaakt door misvorming van het bekken.

Scheve staart
steeds naar een kant gedragen staart.

Schakelpen
zie axiaalpen.

Schachtstreeptekening
tekening in hals en zadel.

Schacht
holle, hoornachtige steel van de veer.

Secundaire of kleine slagpennen
lange, brede vleugelveren, welke groeien tussen het eerste en tweede gewricht van de vleugel, dichtst bij het lichaam; zichtbaar bij gesloten vleugel.

Sikkelveren of sikkels
lange gebogen veren van de hanenstaart; naam ook toepasselijk op de voornaamste van de dekveren, de kleine sikkelveren.

Spoor
hoornkleurig uitsteeksel, groeiende aan de binnenzijde van het loopbeen, knopvormig of gepunt, al naar gelang leeftijd en geslacht van het dier; meerdere ontwikkeling van de sporen bij hennen dan het nauwelijks zichtbare spoorbeginsel geldt als een fout, uitgezonderd Belgische vechthoenders.

Spleetvleugel
vleugel zo onregelmatig gevormd, dat een duidelijk waarneembare opening tussen grote en kleine slagpennen ontstaat terwijl alle pennen aanwezig zijn.

Spleetstaart
staart met duidelijke opening aan de wortel van de staartstuurveren, ontstaan door niet normale bevedering, beschadiging of wangroei van de staartveren .

Spitskuif
kleine kuif, waarvan de veren hoofdzakelijk opwaarts groeien en zijdelings platgedrukt zijn.

Spleetkam
enkele kam, welke verticaal door over elkaar schuiven van het kamblad ten gevolge van een staande plooi in tweeën wordt gedeeld.

Stoppels
veren, die gedeeltelijk doch niet geheel zijn uitgegroeid; kleine veertjes soms voorkomende tussen de tenen en aan de buitenzijde van het loopbeen.

Symmetrie
volmaaktheid van verhouding ; harmonie van alle delen van het hoen als geheel bezien in verband met het standaardtype van het vertegenwoordigde.

Tanden
V-vormige insnijding van het kamblad van een enkele kam.

Tentoonstellingsconditie
de hoedanigheid waarin het dier zich bevindt.

Teenvlies
klein vlies tussen de tenen.

Teen
normaal vier in aantal, voorzien van een nagel; buitenteen, middenteen, binnenteen en achterteen. Indien een vijfde teen aanwezig is, bevindt deze zich aan de achterzijde van het loopbeen boven de achterteen, vrij van de grond en zonder enige nuttige betekenis. Bij sterk vedervoetige rassen is de bevederde buitenteen korter en zwakker dan normaal.

Toom
haan met drie of meer hennen van hetzelfde ras, dezelfde kleur en variëteit

Trio
haan en twee hennen van hetzelfde ras, kleur en variëteit.

Uitgezakte vleugel
hoendervleugel, welke niet voldoende is gesloten en niet in de gewenste houding wordt gedragen; een fout voorkomende door beschadiging of misgroei van de veren of door slapte van de spieren.

Vaan
vederachtige groei ter weerszijde van de veerschacht.

Veer
formatie bestaande uit schacht met vanen; deze laatste worden gevormd door baarden; de hoedanigheid van de veer is afhankelijk van de volkomenheid waarmede de `baarden` in elkaar grijpen. Wanneer de weerhaakjes aan de `baarden` onvolledig zijn, krijgt het gevederte een rafelachtig, franjeachtig of gekruld voorkomen .

Vedervoetig
uitdrukking om aan te duiden, dat een ras veren aan loopbenen en tenen heeft; de mate van vedervoetigheid loopt uiteen van slechts enkele veertjes aan de buitenzijde van het loopbeen tot een volle. dichte bevedering van loopbeen, buitenteen en middenteen.

Visrug
zie karperrug.

Visoog
grijsgrauw gekleurd oog; ziekelijk oog.

Vijfde teen
bij sommige rassen een gewenst kenmerk.

Vleugelpunt
einde van de grote slagpennen.

Vleugeldekveren
kleine glad aanliggende veren, welke de buiging van de vleugel, zowel als de basis van de kleine slagpennen bedekken.

Vleugeleinde
ongeveer driehoekig gedeelte van de vleugel beneden de vleugelband, gevormd door het zichtbare gedeelte van de kleine slagpennen, wanneer de vleugel is gesloten

Vleugelboog
bovenste deel van de vleugel, beneden schouder en vleugelboeg en boven de vleugelband .

Vleugelboeg
voorste hoek van de vleugel bij de schouders.

Vleugelband
streep of band, dwars over het midden van de vleugel lopend, gevormd door kleur of tekening van de grote vleugeldekveren.

Vorktand
kamtand waar twee punten op een basis zijn gegroeid.

Warkuif
kuif met onregelmatig groeiende, naar alle zijden wijzende veren.

Walsvormig
type aanduiding.

Werk
kamwerk; uitmonstering van het kamoppervlak.

Weerschijn
prismatisch kleurenspel.

Webvoet
te groot teenvlies.

Wikkelkam
kamfront dat naar beide zijden valt.

Zadelveren
lange, smalle, puntige veren, welke bij de haan op het zadel groeien

Zadelkussen
een groep veren aan het benedeneinde van de rug van de hen; gedeeltelijk aansluitende aan de dubbele rij staartdekveren.

Zadelbehang
puntige veren, die aan weerszijden van het zadel afhangen.

Zadel
einde van de rug van de haan, lopende tot de staart en bedekt door zadelveren.

Zijsprank
duidelijke aanwas aan hiel, doorn of andere delen van de kam.

Zijdevederig
veren waarbij de haakjes aan de baardjes ontbreken, waardoor het gevederte min of meer op `beharing` lijkt.

Zoming
bredere of smallere zoom in kleur afwijkende van de rest van de veer; hetzij geheel rondom de veer, hetzij alleen om het onderste gedeelte van de veer lopende.

O-benen
misvorming, waardoor de benen bij het kniegewricht te wijd uit elkaar staan en daaronder zich binnenwaarts richten.

V-vormige kam
kam bestaande uit twee hoornvormige gedeelten.

X-benen
een binnenwaartse beenstand, waardoor de hakken tegen elkaar worden gedrukt en de loopbenen zich naar beneden buitenwaarts richten.