Theater Castellum - Toneelwoordenboek

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Sport, welzijn en vrije tijd > Toneel
Datum & Land: 13/05/2007, NL offline
Woorden: 230


Intonatie
Manier van spreken met beklemtoning om iets duidelijk te maken. De juiste intonatie hebben om een boodschap goed te laten overkomen.

Interactie
De manier waarop je omgaat, beïnvloedt, reageert op je medespeler of publiek.

Inspelen
Na een aantal (proef)voorstellingen moet een stuk 'ingespeeld' zijn. Vlot draaien.

Inleven
Een acteur moet zich ‘inleven’ in zijn personage. De karakter trekken van zijn rol spelen. U de rol eigen maken.

Incalculeren
(= Inprenten) Iets onthouden. Vb handelingen die je moet doen op het podium.

In-ear
(= Oortje) Koptelefoontje die voor het publiek niet zichtbaar is. Klein koptelefoontje die juist in het oor past. Het wordt door sommige acteurs gebruikt als souffleur middel.

Jardin
(Tegengestelde van cour) Jardin is de rechterkant als je als acteur naar het publiek kijkt MAAR de linkerkant als je als publiek naar het podium kijkt. Dit om raar maar waar geen verwarring te veroorzaken tussen acteur en regisseur.

Jeugdtheater
Theater door kinderen gespeeld. Niet verwarren met Kindertheater dat door volwassenen wordt gespeeld maar voor een publiek dat uit kinderen bestaat.

Karakters
Rol, figuur, karakter in een toneelstuk.

Kleurfilter
Plastic plaatje dat voor de lens van een spot(licht) gezet kan worden om de kleur van het licht te veranderen.

Kleinkunst
(= cabaret). Zie cabaret.

Kleedkamers
Kamer dat meestal dicht bij het podium is waar de acteurs zich kunnen opkleden.

Klucht
(= blijspel = comedie)

Komedie
(= blijspel = klucht) Realistischer vorm van een klucht. Het verhaal over echte mensen die geconfronteerd worden met een probleem en daardoor een karakterontwikkeling doormaken. Loopt meestal positief af.

Kostuum
Het pak van een acteur-danser-...

Lijsttoneel
Podium hoger dan de eerste rijen in de zaal. Er zit een lijst van muren omheen, zodat het toneel eruit ziet als een schilderij.

Lichttafel
Paneel met allemaal knopjes dat speciaal is ontworpen voor het bedienen van de theaterlampen-spots tijdens een theatervoorstelling.

Lichtplan
Uitgewerkt plan waarop staat aangegeven waar welke schijnwerpers moeten hangen en wanneer ze aan of uit moeten.

Lichaamstaal
Communicatie door middel van lichaamshouding en-of gezichtsuitdrukking. Denk aan mimiek.

Loge
Meestal in schouwburgen en ouderwetse theaters. Afgescheiden groepje stoelen met eigen ingang en afgezonderd door muren. Kijkt uit op het podium.

Matinee
Voorstelling die in de middag gegeven wordt.

Merde
Frans voor poep. In Vlaanderen gebruiken ze dat op dezelfde manier als toi-toi en break-a-leg.

Melodrama
Toneelgenre; bijzonder treurig verhaal dat soms triest, soms hoopvol eindigt.

Mise-en-scène
Alle afspraken over de manier waarop de toneelspelers zich tijdens een voorstelling op het toneel bewegen. Het zichtbare gedeelte van de regie.

Mimiek
Gezichtsuitdrukking, ook gebarentaal.

Mimespeler
Iemand die het gebarenspel beoefent.

Mime
Soort van toneel maar dan zonder woorden. Gebarenspel om emoties en gedachten duidelijk te maken.

Microfoon
Cilinder waar in gesproken en gezongen kan worden. Dat geluid wordt versterkt en door boxen de zaal ingebracht zodat alle mensen het goed kunnen verstaan.

Monteren
In elkaar zetten. Vb een bedrijf-scène in elkaar zetten. Alle handelingen vastleggen.

Monoloog
Gesprek met jezelf of tegen het publiek. Gesprek door één persoon zonder tegenspeler die replieken moet geven.

Monitor
Dit kan een televisie zijn maar het zijn ook de luidsprekers die richting de bands staan zodat ze zichzelf kunnen horen.

Musical
Theater waarbij een deel van de tekst gezongen wordt. Meestal met dans.

Muziektheater
Theaterproducties met muziek.

Nagalm
Echo die soms hinderlijk kan zijn in een theater, maar ook soms kunstmatig gemaakt wordt voor bijzondere effecten.

Opera
Theaterstuk waar alle teksten gezongen worden en die door een orkest wordt begeleid.

Openluchttheater
Theater in de buitenlucht.

Open doekje
Applaus midden in een voorstelling. Publiek dat begint te applaudisseren omdat iets grappig, goed gespeeld, mooi gezegd of gezongen werd.

Orkestbak
Soort van grote put net voor het podium waar alle muzikanten van het orkest in zitten.

Out faden
(Eng. Fade out) Wordt gezegd van muziek en licht. Een overgang van licht naar donker of van muziek naar stil.

Overacting
Overdreven acteren.

Ovatie
Een zeer groot applaus op het einde van de voorstelling van een zeer tevreden publiek.

Parodie
Toneelgenre; Meestal een bestaand theaterstuk herschrijven naar een parodie. Het belachelijk maken van een verhaal. Het verhaallijn, de personages en het onderwerp blijven wel het zelfde.

Patineren
Kleren of decorstukken vies maken, zodat ze er gebruikt-echter uitzien.

Personificatie
Dieren en levenloze dingen die een persoon moeten voorstellen. Eigenschappen toegeëigend aan dingen-dieren. Bv een sprekende koffiepot.

Personage
Rol die een acteur vertolkt.

Persiflage
Spottende imitatie. Overdrijven van enkele kenmerken van het origineel met de bedoeling dit belachelijk te maken (Karikatuur).

Plot
Verhaalstructuur, verhaallijn. De handeling in grote lijn.

Plankenkoorts
Niet durven spelen-acteren voor mensen. Het podium niet opdurven gaan omdat je denkt dat je jezelf belachelijk gaat maken of je performance niet goed zal gaan.

Placeren
Bezoekers hun juiste plaats in de zaal wijzen.

Plug
(= Stekker).

Portier
Medewerker van het theater. Hij of zij is belast met het in- en uitlaten van bezoekers. De portier staat altijd bij de deur van het theater om kaartjes te controleren en je naar je plaats te wijzen.

Podiumkunsten
De kunst die een artiest (acteur-danser…) op een podium neerzet.

Podium
(= Bühne) Verhoging-platform waar de acteurs op spelen.

Props
(= Rekwisieten). Zie rekwisieten.

Proloog
Meestal een monoloog die dient als inleiding voor het te spelen stuk.

Projector
(Biemer) Technisch apparaat waarmee je foto’s of videomateriaal op een witdoek (dat meestal op scène hangt) projecteert.

Programma
Boekje, foldertje of origineel gevormd stuk papier dat het publiek krijgt-koopt. Hierin staan de namen van de spelers, medewerkers...

Productieleider
Werkt voor een producent. Leider van het technische, organisatorische.

Producent
(= Producer) Iemand die zakelijke, financiële en technische leiding geeft bij het maken van een productie.

Première
Eerste voorstelling voor een publiek.

Publiek
Mensen die naar een voorstelling komen kijken.

Raccord
Snelle technische doorloop om de lichtstanden, cues en changementen te checken.

Reprise
Herhaling, heropvoering van een gegeven toneelstuk. Meestal doordat alle voorstellingen volzet zijn en er nog vraag achter kaarten zijn.

Repetitieruimte
Plaats-ruimte waar gerepeteerd wordt.

Repetitie
Samenkomst van de acteurs om de voorstelling te oefenen-repeteren. Naarmate de première nadert komt de geluidsman, lichtman...etc erbij.

Repertoire
Alle stukken die een toneelgezelschap ingestudeerd heeft.

Rekwisiteur
(= Toneelmeester) Iemand die instaat voor alle rekwisieten van de acteurs. Die persoon zet alles op de juiste plaats en zorgt dat alles klaarligt. Onmisbaar achter de coulissen.

Rekwisieten
(= Props = attributen = accessoires) Alle voorwerpen die in een voorstelling worden gebruikt.

Regisseur
Persoon die de regie vastlegt. Iemand waarvan zijn idee over de voorstelling wordt uitgewerkt. Hij-zij begeleid de acteurs tijdens de repetities en is verantwoordelijk voor de ineen te zetten voorstelling.

Regieassistent(e)
(= Scriptgirl) Assistent van de regisseur. Schrijft alles op wat de regisseur vastlegt en houd details bij. Bv bij film. Als je de eerste opname een rood rekkertje in je haar hebt schrijft de regieassistent dat op zodat je bij de volgende opname niet ineens een blauw rekkertje hebt.

Regie
De aanwijzingen van de regisseur soms ook door de auteur. Wat elke acteur-lichtman-geluidsman…moet doen.

Recette
Entree geld dat voor een voorstelling door het publiek is betaald.

Recensie
Beoordeling van een voorstelling in een krant of tijdschrift, geschreven door een recensent.

Recensent
Persoon die een beoordeling-recensie schrijft over een voorstelling.

Reading
(Eng. Lezen) Voor het repeteren van een theaterstuk wordt door de cast gezamenlijk hardop gelezen van het te spelen script, waardoor de acteurs een eerste indruk van het gehele stuk als van hun eigen rol krijgen.

Revue
Aaneenschakeling van sketches, dansjes en zang.

Rol
De persoon die een acteur speelt.

Schouwburg
Een plek waar je toneel kan spelen of naar kan kijken. Er zijn diverse type schouwburgen ontstaan in de loop der eeuwen.

Schmieren
(= Cabotineren)

Schminken
(= Grimeren)

Scènewisseling
Wisseling van scènes. Kan bv door een ander decor te plaatsen.

Scène
Een gedeelte van een toneelstuk.

Script
(= Brochure) Boekje met de tekst van een toneelstuk waar meestal al kleine regieaanduidingen instaan. De acteur schrijft meestal verdere regieaanduiding er zelf bij.

Set
Vooral term die gebruikt wordt bij het maken van films. De set is de plaats waar er geacteerd word. Bij theater is dat het podium.

Sierdoek
Meestal rood doek die voor het podium hangt zodat het publiek het decor nog niet kan zien.

Sketch
Kort toneelstuk van meestal niet meer dan 10 minuten. Meestal luchtig van karakter. Komt vaak voor in een Revue.

Solo
Iets dat je in je eentje doet. Vb een solo zingen. Een liedje dat je zonder een andere persoon zingt.

Soirée
(Tegengestelde matinée) Avondvoorstelling.

Souffleur
(= Fluisteraar) Pracht van een uitvinding en een engel voor de acteurs! Persoon die gedurende heel het toneelstuk het script meeleest. Wanneer een acteur dan zijn tekst vergeet fluistert de souffleur de tekst zodat alleen de acteur het hoort.

Spotlight
Lamp die op een speciaal-belangrijk voorwerp, plaats, acteur wordt gericht.

Spot
Zo wordt een lamp die zijn licht werpt op het podium genoemd.

Speltempo
De snelheid waarin een toneelstuk wordt gespeeld. Door gebrek van de tekstkennis kan het zijn dat het tempo moeizaam is en dus minder boeiend om naar te kijken. Soms kan het ook zijn dat het tempo te hoog ligt waardoor het publiek de tekst niet meer goed verstaat en-of heel moeilijk kan volgen.

Stroboscoop
Snel knipperend flitslicht. Geeft een speciaal effect.

Straattheater
Voorstelling die op straat of op een plein gespeeld wordt.

Stage
(= Podium)Eng.

Staande ovatie
Publiek die rechtstaat als teken van tevredenheid. Wordt zelden gedaan en is een grote eer voor de acteurs als het publiek een staande ovatie geeft.

Synopsis
Samenvatting van de inhoud van een toneelstuk.

Tafereel
(= Scène) Deel van een toneelstuk.

Terzijde
Acteur die plotseling uit de scène treedt en zich richt tot het publiek. Het kan gebeuren dat de acteur iets zegt tegen het publiek dat door de medespelers op het podium niet ‘gehoord’ mogen worden.

Telefoneren
”Het is getelefoneerd”. Wordt gezegd van een acteur die een handeling doet dat hij onmogelijk kan weten. Vb. Naar de deur kijken omdat de acteur weet dat een medespeler gaat binnen komen, maar zijn personage zelf kan het niet weten.