De sociologische structuur onzer taal - De handelstaal (1914)

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Handel en distributie > Handelstaal (1914)
Datum & Land: 22/12/2007, NL
Woorden: 3484


Hoppekuil
Uit `De lagere vaktalen: De taal der hopkweekers` 1914 kuil waar de hop in groeit.

Hoppige tabak
Uit `De lagere vaktalen: De tabakbewerkerstaal` 1914 fijn, dun.

Hoprank
Uit `De lagere vaktalen: De taal der hopkweekers` 1914 rank, tak van de hop.

Hopsoorten
Uit `De lagere vaktalen: De taal der hopkweekers` 1914 1) grien (groene) rank, ook nog ‘vroege hop’ geheeten. Deze komt omstreeks half Augustus ‘in hare bellen’ en wordt in 't begin van September geplukt. 't Zijn groote bellen met ‘nen goeden reuk’. Deze soort wordt 't meest gezocht en is altijd 't duurst. 2) witte rank. Zoo genoemd omdat de rank witter is, dan die van andere hopsoorten. Deze wordt te Wieze en omstreken weinig geplant. 3) kanoue (cognau). Deze komt een dag of tien later in hare bellen. De bellen hangen er dikker aan dan aan de groene rank, maar ze bezit minder geur. Dus ze brengt meer op, al is ze wat minder waard.

Hopstaak
Uit `De lagere vaktalen: De taal der hopkweekers` 1914 staak waarlangs de hop groeit.

Hopzak
Uit `De lagere vaktalen: De taal der hopkweekers` 1914 een zak die de boer gebruikt om de hop naar boven te dragen en op de latten uit te strooien. Ook de zak waarin de hop gestampt wordt, als ze verkocht is.

Horde
Uit `De lagere vaktalen: Timmermanstaal` 1914 laag muurtje van hout langs den dorschvloer.

Horde
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 laag muurtje in steen tusschen den dorschvloer en den schuurwinkel.

Houden
Uit `De lagere vaktalen: De spinners-en weverstaal` 1914 de keten houden: de keten moet op den garenboom goed gespannen zijn; te dien einde, wordt zij bij het opboomen door iemand sterk vastgehouden; men zegt van dien persoon dat hij de keten houdt.

Houtvast
Uit `De lagere vaktalen: Taal der smeden en koperslagers ` 1914 scherp stuk ijzer met platten voorkant, dat in den muur geslagen wordt en dient om iets op te houden.

Houvast
Uit `De lagere vaktalen: Timmermanstaal` 1914 spits ijzer, dat in den muur wordt geslagen en dient om iets op te houden.

Houvast, stuit, grendelgemoet
Uit `De lagere vaktalen: Taal der smeden en koperslagers ` 1914 haak of uitsteeksel aan een grendel of schuif om hunne bewegingen te beperken.

Huls
Uit `De lagere vaktalen: De tabakbewerkerstaal` 1914 papieren kokertje van een sigaret.

Hundredweight
Nederlandsche handelswoorden uit het Engels (1914): Cwt: 50.8 K.G.

IJdel werken
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 als hij de kalk niet over de geheele steenlaag openspreidt.

IJnze, ijns, inze, eins, einze, heinze, heynse, heize, eis
Uit `De lagere vaktalen: Taal der smeden en koperslagers ` 1914 ijzeren omgebogen handvat voor ketels, emmers, koolbakken enz.

IJzer geven
Uit `De lagere vaktalen: Timmermanstaal` 1914 een schaaf veel ijzer geven: den schaafbeitel zóó stellen dat hij veel hout wegschaaft.

IJzerbalke, ijzerbolke
Uit `De lagere vaktalen: De molenaarstaal` 1914 balk daar het boveneinde van het staakijzer in draait en die op de daklijsten ligt.

IJzergaren
Uit `De lagere vaktalen: De tabakbewerkerstaal` 1914 taaie band om geboste sigaren.

IJzermaal
Uit `De lagere vaktalen: Taal der smeden en koperslagers ` 1914 ijzerroest.

IJzermastiek
Uit `De lagere vaktalen: Taal der smeden en koperslagers ` 1914 soort van cement om kachelpijpen en ander ijzerwerk dicht te maken.

IJzernier
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 een gebrek in hardsteen.

Imaginair
Nederlandsche handelswoorden uit het Frans (1914): denkbeeldig. Imaginaire winst: het in percenten uitgedrukte bedrag, dat men bij verzekering van te verzenden goederen, als waarschijnlijke winst op den inkoopsprijs legt.

Impegno
Nederlandsche handelswoorden uit het Italiaans (1914): borgstelling, verantwoordelijkheid.

Imperial standard
Nederlandsche handelswoorden uit het Engels (1914): in Engeland de wettelijke normaal-standard.

In full
Nederlandsche handelswoorden uit het Engels (1914): zonder verdere onkosten of verhooging voor inladen enz.

Incasso
Nederlandsche handelswoorden uit het Italiaans (1914): geld innen; kassiersloon voor 't innen.

Inch
Nederlandsche handelswoorden uit het Engels (1914): lengtemaat van 2.54 cM.

Incompétent
Nederlandsche handelswoorden uit het Frans (1914): onbevoegd, ongerechtigd.

Indent
Nederlandsche handelswoorden uit het Engels (1914): order voor goederen van een agent in 't buitenland met volledige opgave van bijzonderheden en conditiën betreffende prijs enz.

Index-numbers
Nederlandsche handelswoorden uit het Engels (1914): methode om de gemiddelde prijsbeweging van het geld te meten.

Indrogen
Uit `De lagere vaktalen: De tabakbewerkerstaal` 1914 krimpen bij 't drogen.

Inférieur
Nederlandsche handelswoorden uit het Frans (1914): minder, kleiner; ondergeschikte.

Inhalen
Uit `De lagere vaktalen: Taal der smeden en koperslagers ` 1914 inhameren, met een hamer vernauwen.

Inkassing
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 de voorgevel van een gebouw wordt soms later opgetrokken dan de andere muren. Het metselwerk van den voorgevel wordt dan aan het andere verbonden door blokken, waarvoor in de zijmuren openingen (inkassingen) zijn uitgespaard.

Inklaren
echt Nederlandsche handelswoorden (1914):aangifte doen van de door een schip aangevoerde lading om de inkomende rechten te betalen.

Inkomend
Uit `De lagere vaktalen: Taal van post-, telegraaf- en telefoonpersoneel` 1914 inkomend gesprek.

Inkruiper
Uit `De lagere vaktalen: De vogelvangerstaal` 1914 bij de Bo, slagkooi en keelmande. Toestel waar men nog met jacht maakt op musschen. 't Is een soort van mande, omtrent 6 dm. wijd en 4 dm. hoog van boven met den rand in waarts gebogen gelijk het gat van eene flesch zoo nochtans dat er te midden eene kleine opening is. Men steekt vogeljongen in deze mande die men dan op eenen boom draagt; de vrije musschen willen die jongskens azen, kruipen door de kleine opening erin, maar zij kunnen er niet meer uit; en dus gebeurt het dat men in eenen dag somwijlen tien, twaalf muschen vangt.

Inlandsche tabak
Uit `De lagere vaktalen: De tabakbewerkerstaal` 1914 Hollandsche tabak.

Inlaten
Uit `De lagere vaktalen: Timmermanstaal` 1914 twee stukken hout aaneenvoegen door een keep of sponning.

Inleg
Uit `De lagere vaktalen: De tabakbewerkerstaal` 1914 binnengoed.

Inleggen
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 een kerf inleggen, het beginnen van een kerfje, een beginnetje maken.

Inleggen
Uit `De lagere vaktalen: De tabakbewerkerstaal` 1914 tabak in de kerfbank leggen.

Inleggen
Uit `De lagere vaktalen: De spinners-en weverstaal` 1914 de twesten der keten tusschen de tanden van den effenaar leggen om ze alzoo gelijkelijk over den garenboom te verdeelen.

Inleiding
Uit `De lagere vaktalen: Taal van post-, telegraaf- en telefoonpersoneel` 1914 inleiding van een telegram.

Inluiken
Uit `De lagere vaktalen: Taal der Loodgieters, zinkbewerkers en gasfitters` 1914 buis sluiten door rechter- en linkerweerboord (omgeslagen kant) over elkander te slaan.

Inluiken
Uit `De lagere vaktalen: Taal der smeden en koperslagers ` 1914 een rechtschen of linkschen weerboord over elkander slaan en zoo de buis sluiten.

Inpinnen
Uit `De lagere vaktalen: Taal der Loodgieters, zinkbewerkers en gasfitters` 1914 randen ómzoomen, boorden maken die 'n metaaldraad bevatten.

Inrij(d)en
Uit `De lagere vaktalen: De spinners-en weverstaal` 1914 den drom door kam en riet halen.

Insassen
Uit `De lagere vaktalen: Taal der smeden en koperslagers ` 1914 met een sas doorzetten.

Inschakelen
Uit `De lagere vaktalen: Taal van post-, telegraaf- en telefoonpersoneel` 1914 wil u mij inschakelen?

Insider
Nederlandsche handelswoorden uit het Engels (1914): ingewijde, iemand die op de hoogte is.

Inslaan
Uit `De lagere vaktalen: De steenbakkerstaal` 1914 den oven vullen.

Instalment
Nederlandsche handelswoorden uit het Engels (1914): storting, betalings-termijn.

Interlocaal
Uit `De lagere vaktalen: Taal van post-, telegraaf- en telefoonpersoneel` 1914 interlocaal net, gesprek. Interlocale tafel, dienst, lijn.

Intoppen
Uit `De lagere vaktalen: De tabakbewerkerstaal` 1914 toppen.

Invetten
Uit `De lagere vaktalen: Taal der smeden en koperslagers ` 1914 met olie of was bestrijken om van het roesten te vrijwaren.

Inzetpapier
Uit `De lagere vaktalen: De tabakbewerkerstaal` 1914 binnenbekleeding van een sigarenkistje.

Inzetten
Uit `De lagere vaktalen: De tabakbewerkerstaal` 1914 sigarentabak invochten.

Inzetter
Uit `De lagere vaktalen: De tabakbewerkerstaal` 1914 arbeider die de zaaílingen zet.

Irregulier
Nederlandsche handelswoorden uit het Frans (1914): onregelmatig. Irregulier endossement: wanneer de dagteekening of de erkenning van genoten waarde ontbreekt.

Jachtwiel
Uit `De lagere vaktalen: Taal der smeden en koperslagers ` 1914 groot wiel dat het boortuig of andere machines in gang houdt.

Jager, jacht
Uit `De lagere vaktalen: Taal der smeden en koperslagers ` 1914 plaatijzeren of gegoten vuurdekker voor open vuren.

Jagers
[Soldatentaal, 1914] gemengde jagers: snijboonen met aardappelen, naar de groene uniform der jagers.

Jassen
[Soldatentaal, 1914] aardappels, uien schillen of groente schoonmaken.

Jassen
[Soldatentaal, 1914] aardappels of groente schoonmaken.

Jan met de pet
[Soldatentaal, 1914] zie B.C.

Jantje
[Soldatentaal, 1914] soldaat.

Jan
echt Nederlandsche handelswoorden (1914):(Amsterdam) benaming voor 't publiek op de beurs.

Java-matten
Uit `De lagere vaktalen: De tabakbewerkerstaal` 1914 biezen vlechtwerk waarin men in N.O.-I. tabak verpakt.

Jobber
Nederlandsche handelswoorden uit het Engels (1914): beursspeculant.

Jodenhars, -pek, -lijm
Uit `De lagere vaktalen: Taal der Loodgieters, zinkbewerkers en gasfitters` 1914 aardpek, ‘bitumen’.

Jong
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 een jong zetten of steken (Brugge), een kind metselen (Gent): binnen een bestaanden put een anderen metselen, teneinde doorzijgingen door den wand te beletten.

Jouissance
Nederlandsche handelswoorden uit het Frans (1914): genot.

Jours de faveur
Nederlandsche handelswoorden uit het Frans (1914): respijt-dagen.

Juffer
Uit `De lagere vaktalen: Timmermanstaal` 1914 lange staak.

Juffer
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 een stellinghout.

Juk
Uit `De lagere vaktalen: Timmermanstaal` 1914 bak onder een luifel of afdak.

Kaai
Uit `De lagere vaktalen: Taal van kuipers, klompenmakers en kurkensnijders` 1914 iedere blokmaker moet over eene plaats beschikken, waar hij zijne gekochte en gevelde boomen zal op een leggen, om ze volgens dat hij ze noodig heeft te gebruiken. Zulke plaats heet de kaai.

Kaapstander
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 werktuig om waterpas een groote kracht aan te wenden.

Kaartje
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 een kaartje geven, wordt gezegd, wanneer de slijper slechts een zeer kleine beweging behoeft te geven, die te groot zou zijn door een ombuiging van den dop. Hij legt dan onder een kant van de tang een speelkaart.

Kabel
Uit `De lagere vaktalen: Taal van post-, telegraaf- en telefoonpersoneel` 1914 ondergrondsche, onderzeesche kabel. Loodkabel, luchtkabel. Kabel met papierisolatie. Hoofdkapel loopt vanaf het bureau naar de spreidpunten.

Kadraaien
echt Nederlandsche handelswoorden (1914):'t af- en aanvaren van en naar op stroom liggende schepen om met de bemanning handel te drijven.

Kalebas spa.
Nederl. handelswoorden uit het Spaans en Portugees (1914):een komkommervrucht.

Kalei
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 witsel.

Kalet(je)
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 zie kolletje.

Kalf
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 een lat van het formeel.

Kalf
Uit `De lagere vaktalen: De steenbakkerstaal` 1914 een deel aarde, dat in den put afzakt: kalfslag.

Kalkbouw, kalkkloet, kalkklopper, kalkstok
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 werktuig waar de kalk mee beslagen wordt.

Kalkhuid
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 laag witsel op de muren.

Kalkoentjes
Uit `De lagere vaktalen: Taal der smeden en koperslagers ` 1914 kleine schroeven zonder kop en aan den kop verdund om in versierselen vast te klinken.

Kalsedoor (blootlegger, openmaker)
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 toestand van een steen, die door en door onzuiver is.

Kalven (in-, af-, toe-)
Uit `De lagere vaktalen: De steenbakkerstaal` 1914 wegzakken der aarde.

Kalven, kalveren
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 instorten van aarde.

Kam
Uit `De lagere vaktalen: De molenaarstaal` 1914 hout dat in het groot rad en daarna in het rondsel komt, en dient om den molensteen te doen draaien.

Kam
Uit `De lagere vaktalen: De spinners-en weverstaal` 1914 het belangrijkste stuk van het weversalm. Hij bestaat hoofdzakelijk uit draden van hevel, of koordekens van drij of vier dubbele kloekte van twijn of naaigaren; welke koordekens opgehouden of gespannen worden door latten van hout. - Twee zulke latten (eene onder en eene boven) met den daarop gespannen hevel, dragen den naam van schacht, hoewel men ook in engeren zin elke houten lat den naam geeft van schacht.

Kam van de gote
Uit `De lagere vaktalen: De molenaarstaal` 1914 eene schuif met tanden aan, waar het meel binnen de gote op open valt.

Kam van het kamwiel
Uit `De lagere vaktalen: De molenaarstaal` 1914 de tanden die aan het kamwiel zijn om de lanteern te doen draaien.

Kambalk(e)
Uit `De lagere vaktalen: De spinners-en weverstaal` 1914 stuk hout, liggende boven de kerhouten of kamplaten, dweers van het getouwe. Aan dezen balke hangt de kam en 't geheele onderwerk. Hij wordt ook nog genoemd pleibalke.

Kamelot
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 onversteende gedeelten in hardsteen.