De sociologische structuur onzer taal - De handelstaal (1914)
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Handel en distributie > Handelstaal (1914)
Datum & Land: 22/12/2007, NL
Woorden: 3484
Komt 's an!
[Soldatentaal, 1914] daar komt zij aan! Waarschuwend geroep voor overtreders van de een of andere bepaling.
Korpus
[Soldatentaal, 1914] verkorting van korporaal.
Konter-ijzer
Uit `De lagere vaktalen: De molenaarstaal` 1914 eene soort van vijs, die beneden den ezel van de pasbrugge vasthoudt en dient om de meulensteenen min of meer nader een te doen komen. - Zou ik hier 't Fransche woord contre: tegen moeten in zien?
Konterfoor
Uit `De lagere vaktalen: De leerlooiers-, zadelmakers- en schoenmakerstaal` 1914 in West-Vlaanderen konterfoord: het belegstuk van den hiel des schoens om dezes sterkte te verzekeren. De klemtoon valt op foor, foord met scherp lange oo.
Koopmonster nog niet kan worden gezonden. Dit is het monster waarop gekocht wordt.
echt Nederlandsche handelswoorden (1914):
Koord
Uit `De lagere vaktalen: Taal van post-, telegraaf- en telefoonpersoneel` 1914 koord met vier draden.
Koornaarde
Uit `De lagere vaktalen: De steenbakkerstaal` 1914 bovenste laag van vruchtbare grond.
Koot
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 een straatweg van veldsteen.
Kop
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 de koppen zijn de kleinste zijde van de steenen.
Kop
Uit `De lagere vaktalen: De steenbakkerstaal` 1914 kleinste zijde van den steen.
Kop
Uit `De lagere vaktalen: De tabakbewerkerstaal` 1914 punt van een sigaar.
Kop
Uit `De lagere vaktalen: De spinners-en weverstaal` 1914 op ieder stuk der leere, ter plaatse waar de kruislatten hun steunpunt moeten hebben, (namelijk op het 1-3 der heele getouwbreedte te beginnen van links) staat een verhoogsel van omtrent eenen voet. Beide verhoogsels zijn met eene spille verbonden, waarop de vlegers draaien. Verhoogsels en spille heeten kop (kop der leere).
Kopje
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 't bovenste deel van den cementkop, dat een weinig wordt geknepen en waarin de steen vaster staat dan wanneer deze gewoon in 't cement wordt gezet. Men noemt dit maken van een kopje ‘een kopje draaien’.
Kopnagel
Uit `De lagere vaktalen: De leerlooiers-, zadelmakers- en schoenmakerstaal` 1914 nagels met een hoofd of eenen kop.
Koppelen
Uit `De lagere vaktalen: Timmermanstaal` 1914 't aan elkander voegen van stukken hout.
Koppelmes
Uit `De lagere vaktalen: Taal van kuipers, klompenmakers en kurkensnijders` 1914 gewoon mesken met smallen lemmer, dienende om de hollekes in den kloef te maken, langs waar men ze dan aaneen bindt, aaneen koppelt bij paar.
Koppen
Uit `De lagere vaktalen: De tabakbewerkerstaal` 1914 toppen.
Kort
Uit `De lagere vaktalen: De tabakbewerkerstaal` 1914 korte tabak.
Kort papier
echt Nederlandsche handelswoorden (1914):handelpapier, dat binnen weinige dagen na de acceptatie vervalt.
Kort van draad
Uit `De lagere vaktalen: Timmermanstaal` 1914 het hout is kort van draad, wanneer het bij 't bewerken telkens bij kleine gedeelten doorbreekt.
Korte tabak
Uit `De lagere vaktalen: De tabakbewerkerstaal` 1914 tabak die niet bladdig is, althans niet langbladig.
Korte Zaterdag
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 het gebruik om des Zaterdags slechts een halven dag te werken.
Korteling, bunsem
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 dwarshout, dat de planken van een steiger ondersteunt, met het eene eind in den muur steekt en met het andere aan den steigerpaal vastligt.
Korteres, korteres van werk
Uit `De lagere vaktalen: Taal der Loodgieters, zinkbewerkers en gasfitters` 1914 schaarschheid, gebrek aan werk.
Kortzicht
echt Nederlandsche handelswoorden (1914):koers voor wissels, die op korten termijn vervallen.
Koudbeitel
Uit `De lagere vaktalen: Taal der Loodgieters, zinkbewerkers en gasfitters` 1914 korte sterke beitel om metaal koud te kappen.
Kraag
Uit `De lagere vaktalen: Taal der smeden en koperslagers ` 1914 kort stuk buis met rand, dat rondom het rookgat van een kachel geklonken is en dient om de buis op te zetten.
Kraag
Uit `De lagere vaktalen: De steenbakkerstaal` 1914 overslag van de nokpan.
Kraaibek
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 een vergaring voor damplanken.
Krach
Nederlandsche handelswoorden uit het Duits (1914): groote bankbreuk (1873).
Krammelingen
Uit `De lagere vaktalen: Taal van kuipers, klompenmakers en kurkensnijders` 1914 ziet de woorden afdraaien, opdraaien, opsnijden.
Krammes
Uit `De lagere vaktalen: Taal van kuipers, klompenmakers en kurkensnijders` 1914 een groot mes, op 't gedacht van eene zeis, maar zoo breed niet; langs den eenen kant is er een haak aan, waar het vast mee ligt aan 't peerd en langs den anderen kant een houten handhave. De blokmaker werkt met dit mes als hij aan 't gekloven stuk den eersten vorm gegeven heeft met de handbijl; hij snijdt er de kanten wat schoonder mee rond, de teen komt er aan alsook de hiel. Geheel die bewerking heet: afkrammen, verkrammen, uit den ruwe (rou) snijden.
Kramp
Uit `De lagere vaktalen: Taal van post-, telegraaf- en telefoonpersoneel` 1914 seinkramp.
Krangkant
Uit `De lagere vaktalen: Taal der Loodgieters, zinkbewerkers en gasfitters` 1914 verkeerde kant, rugzijde van 'n blad zink.
Kras
echt Nederlandsche handelswoorden (1914):voorman, leider van een afdeeling werklieden.
Krauwsel
Uit `De lagere vaktalen: Taal der Loodgieters, zinkbewerkers en gasfitters` 1914 gietfout, doordat 't zand bij 't gieten van den vorm valt.
Krebbe
Uit `De lagere vaktalen: De taal der hopkweekers` 1914 (krib): de plaats waar men de bellen gooit. De bank staat op een meter afstand van den muur. Tegen de bank staat er een plank en zoo vormt men de krebbe. Als men plukt zit men op de bank en werpt de bellen achter zich in de krebbe.
Kreek
Uit `De lagere vaktalen: De leerlooiers-, zadelmakers- en schoenmakerstaal` 1914 eene dunne zool die van binnen in den schoen gewerkt is en ligt onder de eigenlijke zool.
Kreupele balk
Uit `De lagere vaktalen: Timmermanstaal` 1914 die met één eind op den muur rust terwijl het andere eind in een anderen balk gewerkt is.
Kreupele standaard
echt Nederlandsche handelswoorden (1914):wanneer in een land, dat den dubbelen standaard heeft, de aanmunting van standpenningen voor rekening van particulieren is verboden.
Kreushamer
Uit `De lagere vaktalen: Taal der Loodgieters, zinkbewerkers en gasfitters` 1914 geulhamer, dient om holle keellijsten te slaan.
Kring
Uit `De lagere vaktalen: Taal van post-, telegraaf- en telefoonpersoneel` 1914 kring van kostelooze bestelling.
Kronen
Uit `De lagere vaktalen: Taal van kuipers, klompenmakers en kurkensnijders` 1914 stukken hout, zelfs schijven, waar niets inzit als weeren (takken) en waar geen goede blokken van kunnen gemaakt worden.
Kroonrad
Uit `De lagere vaktalen: De molenaarstaal` 1914 Een liggend rad waar de köning doorsteekt en in vastzit, en dat met zijne liggende kammen tegen een rondsel draait.
Kruier
Uit `De lagere vaktalen: De steenbakkerstaal` 1914 lange stok, met kruiswaarts aangenagelde plank, dienende om de droogplaats te effenen.
Kruin
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 het bovendeel der roos.
Kruineeren
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 het dik opwerken van roosjes.
Kruis
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 kalkmaat van 15 zakken of 10 H.L.
Kruis
Uit `De lagere vaktalen: Taal van post-, telegraaf- en telefoonpersoneel` 1914 kruisverbinding. Kruisverbindingsplank.
Kruislat
Uit `De lagere vaktalen: De spinners-en weverstaal` 1914 zie tuimpeleer.
Kruisplâ
Uit `De lagere vaktalen: De molenaarstaal` 1914 de kruispladen (kruispâen), zijn de twee balken die kruiswegs overeen liggen op de teerlings, en tot voet dienen aan de molen.
Kruisplaten
Uit `De lagere vaktalen: De molenaarstaal` 1914 twee balken die kruisgewijs overeen liggen en waarvan de uiteinden op de teerlingen vastzijn. Te midden de platen, juist in 't kruis, staat de stake. Men onderscheidt de bovenplate en de onderplate.
Kruiswerk
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 het gereed maken van den steen voor het brillanteeren.
Kruk
Uit `De lagere vaktalen: Taal van post-, telegraaf- en telefoonpersoneel` 1914 den kruk omdraaien.
Krukboor
Uit `De lagere vaktalen: Taal der smeden en koperslagers ` 1914 tweepuntige handboor om gaten te verwijden.
Krukgang
Uit `De lagere vaktalen: Taal der smeden en koperslagers ` 1914 langwerpige scharnier.
Kraan
[Soldatentaal, 1914] een knappe, verstandige kerel.
Kuieren (op scheut gaan)
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 niet werken; zonder werk zijn.
Kuiken (Antw. pop)
Uit `De lagere vaktalen: Taal der Loodgieters, zinkbewerkers en gasfitters` 1914 blokje ijzer aan 'n omslagboor, waarin de dril wordt gestoken.
Kuip
Uit `De lagere vaktalen: De molenaarstaal` 1914 het omhulsel van den molensteen, in vorm van kuip die in vieren gedeeld zou zijn.
Kuip(e)
Uit `De lagere vaktalen: De molenaarstaal` 1914 ziet steenkuipe.
Kuipe
Uit `De lagere vaktalen: De molenaarstaal` 1914 kuip waar de mulder het meel in stort, dat hij schept.
Kuch
[Soldatentaal, 1914] kommiesbrood.
Kurten, korten
Uit `De lagere vaktalen: De molenaarstaal` 1914 de zeilkleeden wat oprollen. - 'k Zal moeten beneên gaan om te kurten.
Kussentje
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 de grauwe plek, door de snijdster op 't steentje gelaten.
Kuch
[Soldatentaal, 1914] munitiebrood.
Kuch, Kuchies
[Soldatentaal, 1914] kommiesbrood. Nog zooveel kuchies nog zooveel dagen dienst.
Kwar
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 (voorschot), kwar nemen op voorschot nemen. hebr. kebar, jdd. kewar: van tevoren.
Kwart
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 een geslepen steentje van ¼ karaat.
Kwart(je)
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 gekloofd stuk met 2 harde hoeken en 2 gekloofde zijden.
Kwartier
Uit `De lagere vaktalen: Timmermanstaal` 1914 een kwart van een ouden duim.
Kwast
Uit `De lagere vaktalen: Timmermanstaal` 1914 knoest in 't hout.
Kwelm
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 weeke grond, waaruit het water welt.
Kwelm
Uit `De lagere vaktalen: De steenbakkerstaal` 1914 weeke grond, waaruit water welt,
Kwelp
Uit `De lagere vaktalen: De steenbakkerstaal` 1914 vettige grijze grond.
Kwijn
Uit `De lagere vaktalen: De leerlooiers-, zadelmakers- en schoenmakerstaal` 1914 sterk hout dat men steekt boven de asen.
Langbeeners
[Soldatentaal, 1914] vlooien.
La(a)(i)ijzer
Uit `De lagere vaktalen: Taal der smeden en koperslagers ` 1914 al het oud en onbruikbaar ijzer.
La(de)
Uit `De lagere vaktalen: De spinners-en weverstaal` 1914 voorwerp dat gemaakt is uit drij, of beter vier stukken hout. Het grootste stuk, ter dikte van eene gewone zolderribbe, ligt waterpas en is iets langer als de breedte van het getouw; daarop zijn twee andere stukken rechtstaande bevestigd tusschen de welke het vierde stuk vastzit. Het geheele gelijkt niet slecht aan de stere. Daarin staat het riet vast, dat aldus door de bewegingen vóóren achterwaarts der lade de ingewevene draden toeduwt; - daarin ook loopt de schietspoel heen en weer. Men onderscheidt drij soorten van laden: de enkele là, de springlà en de dubbele springlà.
La(de)bak
Uit `De lagere vaktalen: De spinners-en weverstaal` 1914 elk uiteinde der lâ, in hetwelk de schietspoel, na haren loop door 't garen terecht komt. Men onderscheidt enkele bakken en springbakken.
La(de)groeve
Uit `De lagere vaktalen: De spinners-en weverstaal` 1914 uithaling gemaakt in de onder- en de opperlâ, die de schenen van het riet vat.
La(de)pijlen
Uit `De lagere vaktalen: De spinners-en weverstaal` 1914 dat zijn de twee rechtstaande stukken der lâ, waarmede deze aan den lâbalke vasthangt.
Laatste (leste) van boven
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 de 4 ronde verstelletjes, waarmede het brillantwerk aan de tafelzijde is afgeloopen.
Laatste van onderen (leste van onder)
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 de achtste ronde verstelletjes, waardoor het brillanteerwerk is afgeloopen.
Laatste vóór de helft
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 de derde ronde verstelletjes, zijnde dus de vóórlaatste ronde van boven.
Lappen
[Soldatentaal, 1914] geld bij elkaar leggen om drank te laten halen.
Laboraat
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 oude slijpvorm.
Lapweek
[Soldatentaal, 1914] de orderweek hebben bij ontstentenis van den korporaal of sergeant der week.
Lachen
Uit `De lagere vaktalen: De taal der hopkweekers` 1914 ze lachen met d' hop: de kooplui willen maar een uiterst lagen prijs geven.
Lappen
[Soldatentaal, 1914] een functie uitoefenen voor iemand die door ontstentenis of ziekte verhinderd is. Dus toevoegen, aanlappen wat te kort is.
Lading breken
echt Nederlandsche handelswoorden (1914):beginnen te lossen.
Lakens
[Soldatentaal, 1914] de lakens uitgeven, uitdeelen: kommandeeren.
Lat, lange lat
[Soldatentaal, 1914] sabel, lange sabel.
Laf, de pomp heeft geen laf
Uit `De lagere vaktalen: Taal der Loodgieters, zinkbewerkers en gasfitters` 1914 de pomp is afgeloopen, ‘la pompe n'est pas chargée’.
Laks
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 fr. lakse, lat. laxus.
Lamp
Uit `De lagere vaktalen: Taal van post-, telegraaf- en telefoonpersoneel` 1914 controlelamp. Oproeplamp.
Langpapier
echt Nederlandsche handelswoorden (1914):tegenovergestelde van kort-papier. Zie aldaar.
Langzicht
echt Nederlandsche handelswoorden (1914):koers voor wissels die op langen termijn vervallen.
Lanteerne
Uit `De lagere vaktalen: De molenaarstaal` 1914 toestel op gewijze eener lanteerne, dat van boven op het staakijzer vast is en dat door het kamwiel in beweging gebracht wordt.
Lanteernschijven
Uit `De lagere vaktalen: De molenaarstaal` 1914 twee ronde stukken hout, die niet slecht op schijven gelijken en het onder- en bovendeel der meulenlanteern uitmaken.lb/>