Alles over het gebit
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Medisch > Tandheelkundige Woordenlijst
Datum & Land: 17/04/2012, NL
Woorden: 106
Aanstipvloeistof
Orale vloeistof die het mondslijmvlies tijdelijk gevoelloos maakt.
Abutment
‘Opbouw schroef’ om een kroon of brug vast te zetten aan een implantaat.
Abrasieve tandpasta
In iedere tandpasta bevinden zich abrasieve partikels (deeltjes). Afhankelijk van de grootte en hardheid van deze deeltjes wordt de abrasie waarde van een tandpasta bepaald. Hoe lager deze waarde, hoe beter de tandpasta het glazuur verzorgt.
Abrasieve slijtage
Slijtage tussen twee langs elkaar bewegende oppervlakken door deeltjes of oppervlakteruwheden.
Afdruk
Methode waarbij gebruik wordt gemaakt van afdruklepels en een pasta om een gipsmodel van het gebit te maken.
Amalgaam
Zilver-grijze vullingbestaande uit een combinatie van kwik, zilver, tin, koper en andere materialen.
Antibiotica
Middel om bacteriële infecties te bestrijden.
Anesthesie
Methode om waarneming van pijn te blokkeren (zie ook lokale anesthesie).
Apexresectie
Tandheelkundige behandeling om ontsteking aan de wortelpunt te verwijderen.
Apex
(of wortelpunt) Het uiteinde van de wortel van een tand of kies.
Bacterien
Niet waarneembare micro-organismen.
Bestraling
(Ook wel radiotherapie) medische behandeling om de ongewenste groei van cellen te stoppen of af te remmen.
Blootliggende tandhalzen
Gebitselementen waarbij het tandvleesteruggetrokken is, waardoor een gedeelte van de wortels blootligt. Deze kunnen een vervelend gevoel geven als ze in contact komen met koud of warm eten, drinken of luchtstroom.
Bloedprop
Wordt gevormd na onder andere het trekken van tanden en (verstands)kiezen. Deze bloedprop beschermt het bot en de onderliggende zenuwen. De bloedprop dient met rust te worden gelaten.
Bleeklepel
Transparante gebitshoes die precies om de tanden past, gemaakt aan de hand van een afdruk. Hiermee wordt bleekgel op zijn plaats gehouden.
Bleekbitje
Zie bleeklepel.
Bleeklamp
Lamp waarmee bleekgel wordt geactiveerd en tanden in één behandeling lichter gemaakt kunnen worden.
Brugnaald
Instrument om met flossdraad tussen de tanden door te halen. (wordt vaak gebruikt door mensen met een beugel of brug).
Brandend maagzuur
(reflux) Aandoening waarbij de overgang tussen de maag en de slokdarm niet goed is afgesloten. Hierdoor kan zuur uit de maag naar de slokdarm terugstromen. Geeft een branderig gevoel.
Caviteit
Een holte in een tand. Deze caviteit kan zowel een cariësholte als een geprepareerde uitgeboorde holte om een vulling in te plaatsen zijn.
Carie«s
(of tandbederf) Proces waarbij in eerste instantie het tandglazuur wordt aangetast en bij voortzetting ook het tandbeen (dentine). Hierdoor ontstaan gaatjes.
Centenbak
Overmatige groei van de onderkaak, waardoor de ondertanden voor de boventanden staan.
Chronische ontsteking
Een ontsteking die een lange tijd voortduurt.
Chloorhexidine
Remt de vorming van tandplak.
Chirurgisch staal
Hoogwaardig roestvrij staal.
Citrusvruchten
Vruchten (afkomstig van het plantgeslacht citrus) die worden gevormd door drie lagen, bestaande uit de schil, een witte en vezelige middelste vruchtlaag en een eetbaar binnenste gedeelte. Voorbeelden zijn: sinaasappel, citroen, limoen en mandarijn.
Corsodyl
Mondspoeling bestaande uit een bacteriedodende vloeistof.
Composiet
Tandkleurig wit materiaal dat onder andere wordt gebruikt voor het opvullen van kiezen en herstellen van tanden.
Cyste
Met vocht gevulde abnormale holte die ergens in het lichaam kan optreden.
Dentine
(of tandbeen) Het zachte deel van de tand dat zich onder de harde glazuurlaag bevindt en de zenuwvan de tand beschermt. Is in tegenstelling tot de glazuurlaag gelig-bruin van kleur.
Diabetes
(of suikerziekte) Ziekte waarbij het lichaam de bloedsuikerspiegel niet meer zelf in evenwicht kan houden.
DNA
(Desoxyribo Nucleic Acid) Drager van erfelijke informatie van een organisme.
Dode tand
Tand waarvan de tandzenuw dood is. Zo’n tand kan geel, grijs of blauw verkleurd zijn.
Drukplaatsen van het kunstgebit
Ontstaan door onvolkomenheden in de pasvorm van het kunstgebit. Het kunstgebit drukt op sommige plaatsen teveel op het slijmvlies.
Droge tandholte
Komt voor wanneer de gevormde bloedprop na het trekken van een tand of kies is losgeraakt. Kan heftige pijnen veroorzaken.
Element
Een gebit is opgebouwd uit tanden en kiezen. In vaktaal worden deze tanden en kiezen onderverdeeld in incisieven, cuspidaten, premolaren en molaren. Al deze onderdelen samen vormen de (gebits)elementen.
Enzymen
Organische moleculen die biologische reacties mogelijk maken of versnellen zonder daarbij zelf verbruikt te worden of van samenstelling te veranderen.
Erosie
Proces waarbij door zuur(stoten) de buitenste laag (het tandglazuur) van de tanden wordt aangetast.
Etslaagje
Middel om de oppervlakte van de tanden ruw te maken. Hierdoor hechten andere materialen zoals vullingen zich beter aan de tanden.
Etsbrug
Methode waarbij omliggende tanden (waar de brug aan bevestigd wordt) vrijwel niet bijgeslepen hoeven te worden. De etsbrug wordt door middel van metalen bevestigingsplaatjes met een speciale lijm aan de binnenzijde tegen de gezonde tanden geplakt.
Extrinsieke verkleuringen
Verkleuring aan de buitenzijde.
Extractie
Proces waarbij tanden en kiezen worden getrokken.
Fluoride-applicatie
Behandeling waarbij door middel van het aanbrengen van fluoride het gebit sterk wordt gehouden. Dit kan onder andere met behulp van een gebitslepel gevuld met fluoridegel, maar ook door het aanbrengen van fluoridevloeistof (met een wattenstaafje) of een fluoridelak (met een borsteltje).
Fractuur
Een gebroken (deel van een) tand.
Frameprothese
Gedeeltelijke uitneembare prothese van metaal waarbij één of meerdere tanden en kiezen worden vervangen.
Gedifferentieerde tandarts
Een tandarts die na de opleiding tandheelkunde extra kennis en vaardigheid opgedaan over een specifiek onderdeel van de tandheelkunde.
Gedeeltelijke prothese
Prothese voor het opvullen van een aantal ontbrekende tanden.
Gebitsprothese
Methode om enkele (partiële prothese) of alle tanden te vervangen. Een volledige prothese wordt ook wel kunstgebit genoemd. Een volledige prothese wordt gemaakt van kunsthars (acryl).
Gebitselementen
Methode om enkele (partiële prothese) of alle tanden te vervangen. Een volledige prothese wordt ook wel kunstgebit genoemd. Een volledige prothese wordt gemaakt van kunsthars (acryl).
Gipsmodel
Afdruk van het gebit met gips.
Glazuur
Laag om de kroon van de tand, waarmee het tandbeen of dentine wordt beschermd.
Gnatholoog
Tandarts die gespecialiseerd is in de behandeling van klachten die samenhangen met het kauwstelsel.
Halitose
Vorm van een slechte adem die meestal wordt veroorzaakt door bacteriën in de mond.
Intrinsieke verkleuringen
Verkleuringen binnen uit de tanden.
Interdentale ruimte
Ruimtes tussen tanden en kiezen.
Interdentale reiniging
Reiniging tussen tanden en kiezen.
Inlay
Een op maat gemaakte vulling van porselein of (edel)metaal.
Kaakbot
Lichaamsdeel waar tanden en kiezen aan vastzitten.
Kunsttand
Vervanging van een tand of kies, meetal bestaande uit een implantaat en een kroon.
Lokale anesthesie
Methode om door plaatselijke toediening van een verdovingsmiddel de waarneming van pijn in een klein deel van het lichaam te blokkeren.
Maagzuur
Vloeistof in de maag die bedoeld is om het voedsel te verteren.
Mondspoeling
Middel bestaande uit een bacteriedodende vloeistof.
Mondslijmvlies
Het slijm aan de binnenkant van de mond.
Molaar
Grote kies in het achterste deel van de mond.
Noodkroon
Tijdelijke kroon, gemaakt van kunsthars of metaal (RVS), dat met cement wordt vastgezet om afgeslepen tand te beschermen totdat definitieve kroon klaar is.
Orthodontie
Houdt zich bezig met het optimaliseren van de stand van tanden in de kaken.
Overkappingsprothese
(klikgebit) Volledige prothese of kunstgebit waarbij enkele wortels van het eigen gebit dienen als pijlers voor het kunstgebit.
Partiële prothese
Zie gedeeltelijke prothese.
Papillen
Kleine bultjes op de tong.
Periodieke controle
Controle die regelmatig herhaald wordt.
Plakverklikker
Tablet voor zichtbaar maken van tandplak.
Plaatprothese
Gedeeltelijke uitneembare prothese van kunsthars waarbij één of meerdere tanden en kiezen worden vervangen.
Pocketsonde
Instrument om de pockets (ruimte tussen het tandvlees en de tand) te meten.
Pocket
Ruimte tussen de tanden en het tandvlees. Deze ruimte wordt groter naarmate het tandvlees verder ontstoken raakt.
Preventie
Voorkomen van problemen door vroegtijdig in te grijpen-
Prothese
Methode om enkele (partiële prothese) of alle tanden te vervangen. Een volledige prothese wordt ook wel kunstgebit genoemd. Een volledige prothese wordt gemaakt van kunsthars (acryl).
Pulpa
Het geheel van bindweefsel, zenuwvezels en bloedvaten dat zich in het wortelkanaal bevindt. Pulpa kan door tandbederf, een lekkende vulling of een val ontstoken raken.
Retentiefase
Laatste fase van de beugelhandeling, waarbij gepoogd wordt het bereikte resultaat zo goed mogelijk vast te houden met een retentiebeugel.
Retentiedraad
Vaste draad-spalkje achter de tanden om behaalde resultaat van de tanden na beugelbehandeling vast te houden.
Retentiebeugel
Beugel om tanden in nieuwe stand te houden (wordt vaak nog één tot een paar jaar gedragen na beugelbehandeling).
Reflux
(brandend maagzuur) Aandoening waarbij de overgang tussen de maag en de slokdarm niet goed is afgesloten. Hierdoor kan zuur uit de maag naar de slokdarm terugstromen. Geeft een branderig gevoel.
Schisis
Grieks woord voor spleet. Aangeboren spleetafwijkingen aan lip, lip en kaak of lip, kaak en gehemelte.
Schildjes
(facings) Methode om verkleurde en-of beschadigde tanden te verbergen of scheefstaande tanden voor het gezicht weer recht te zetten.
Slijmvlies
Een dunne laag cellen die slijm produceert.
Sonde
Tandartshaakje dat wordt gebruikt bij controles, bijvoorbeeld om te kijken of de vullingen nog goed passen en om te controleren of er tandplak (plaque) op de tanden zit.
Speekselklier
Klier in de mondholte die speeksel produceert.
Suikerziekte
(diabetes) Ziekte waarbij het lichaam de bloedsuikerspiegel niet meer zelf in evenwicht kan houden.
Systemische ziekten
Ziekte die een aantal organen en weefsels, of het hele lichaam beïnvloedt.
Syndroom van Sjogren
Aandoening waarbij de traan- en speekselklieren chronisch ontstoken zijn, waardoor verminderde afscheiding van tranen en speeksel ontstaat.
Tandplakverklikker
Tablet voor zichtbaar maken van tandplak.
Tandsteen
Verkalkt tandplak. Kan niet meer verwijderd worden door goed te poetsen en dient professioneel weggehaald te worden door een mondhygiënist, preventieassistent of tandarts.
Tandhals
Het gedeelte van tanden en kiezen waar het glazuur van de tand of kies overgaat in de wortel.
Tandglazuur
Laag om de kroon van de tand, waarmee het tandbeen of dentine wordt beschermd.
Tandextractie
Proces waarbij tanden en kiezen worden getrokken.
Tanderosie
Proces waarbij door zuurstoten de buitenste laag (het tandglazuur) van de tanden wordt aangetast.
Tandbeen
(dentine) het zachte deel van de tand dat zich onder de harde glazuurlaag bevindt en de zenuw van de tand beschermt. Is in tegenstelling tot de glazuurlaag gelig-bruin van kleur.
Tandbederf
(caries) Proces waarbij in eerste instantie het tandglazuur wordt aangetast en bij voortzetting ook het tandbeen (dentine). Hierdoor ontstaan gaatjes.
Teruggetrokken tandvlees
Situatie waarbij de wortels van elementen gedeeltelijk bloot komen te liggen. Dit kan een vervelend gevoel geven bij koud of warm eten, drinken of luchtstroom.
Titanium
Lichaamsvriendelijk materiaal waaraan bot zich gemakkelijk hecht.
Tijdelijke kroon
Kroon gemaakt van cement om afgeslepen tand te beschermen totdat definitieve kroon klaar is.