Sv KoKo Maastricht
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Medisch
Datum & Land: 30/04/2012, NL
Woorden: 171
Lange termijngeheugen
[DEMENTIE] Daarin worden alle belangrijke zaken opgeslagen die een mens nodig heeft om in de maatschappij te kunnen functioneren. Alles wat je in je leven geleerd hebt wordt in dit lange-termijngeheugen opgeslagen, vanuit het sensorisch geheugen.
labiele cellen
Hebben een goede capaciteit om te regeneren. Oppervlakte epitheel cellen worden steeds vervangen vanuit diepere lagen.
LDL
[HART- EN VAATZIEKTEN] Low Density Lipoproteïne-Cholesterol: cholesterol dat voor transport door het bloed gekoppeld is aan LDL; dit type cholesterol geeft met name aanleiding tot arteriosclerose
Lichttherapie
[PSYCHOTHERAPIEEN] Lichttherapie wordt toegepast bij patiënten met een zogenaamde winterdepressie.
lichamelijke afhankelijkheid
[ALCOHOL] Van afhankelijkheid of 'verslaving' aan een geneesmiddel of genotmiddel (o.a. alcohol, nicotine, stimulerende middelen, opiaten, soft drugs, hard drugs) is sprake wanneer: - als men steeds meer (= hogere doses) nodig heeft om het gewenste effect te bereiken (= gewenning = lichamelijke afhankelijkheid = tolerantie). - als men meer dan men eigenlijk wil gebruikt (= verslaving = psychische afhankelijkheid = dependentie). - als men steeds sterkere middelen gebruikt of daar naar verlangt. - als men na stoppen met het gebruik last heeft van lichamelijke en-of geestelijke ontwenningsverschijnselen (= afkick-, onthoudings- of abstinentie-verschijnselen).
littekenweefsel
[INFECTIE] Diepere weefsellagen worden vervangen door bindweefsel of littekenweefsel. Door de processen van regeneratie worden de wondranden overbrugd door bindweefsel. Dit bindweefsel is de eerste weken zacht en nog zwak. Aanvankelijk ligt dit weefsel nog boven het niveau van de huid. Na een maand wordt het harder, roder, dikker en sterker en neemt de vascularisatie af. Het resultaat is - en dat kan soms een jaar duren- dat het bindweefsel iets inzakt en bleker, zachter en soepeler wordt. De pigment-producerende cellen kunnen niet worden geregenereerd waardoor het littekenweefsel wit blijft. Het littekenweefsel bevat geen haren, talg- of zweetklieren. Gedurende lange tijd na de verwonding wordt het littekenweefsel gereorganiseerd door herstructurering van het collageen. Dit proces heet remodellering en kan soms wel 20 jaar duren. Sommige mensen genezen mooier dan andere, bovendien zijn er sowieso plaatsen op het lichaam waar littekens minder mooi genezen. Zoals bijvoorbeeld op het borstbeen, schouders oren, en op de kaakranden. Een verstoring in het wondgenezingsproccs kan onder meer ook optreden door: - Een infectie - Een slechte doorbloeding van het litteken weefsel - Te veel doorbloeding van het litteken weefsel - Te kort aan vitamine c - Een slechte conditie van de persoon in kwestie - Spanning op de wondranden
longkanker
[KANKER] Longkanker is een woekering van cellen in de longen. Er zijn twee typen longkanker: a. het kleincellige type b. het niet-kleincellige type Longkanker kan kleincellig of niet-kleincellig zijn. Ongeveer 20% van de gevallen van longkanker is kleincellig. Deze vorm van kanker kenmerkt zich door hele kleine, kwetsbare cellen die zich bijzonder snel delen. Hierdoor kunnen zij zich razendsnel door het lichaam verspreiden. Vaak is kleincellige longkanker dan ook al uitgezaaid op het moment dat klachten ontstaan. De niet-kleincellige vorm van longkanker wordt gekenmerkt door vrij grote cellen. Deze cellen hebben ook een bepaalde rangschikking in het weefsel. Op grond van een aantal kenmerken van de cel en de rangschikking worden onderscheiden: plaveiselcel-carcinoom, adeno-carcinoom en grootcellig-carcinoom. De groeisnelheid van deze vormen is verschillend: de plaveiselcel groeit het langzaamst en de grootcellige tumorcel het snelst. Bovendien zaaien deze celtypen zich relatief langzaam (via de lymfebanen naar de lymfeknopen en via de bloedbaan naar verschillende organen) uit door het lichaam. In welk stadium van de tumorgroei dit precies gebeurt, is niet duidelijk. Dit komt omdat de tumor al langere tijd in het lichaam gegroeid is, voordat zij kan worden ontdekt. In de periode tussen het ontstaan van de tumor en het tijdstip waarop deze tumor vastgesteld wordt liggen soms vele jaren. In die periode kan de tumor zich uitzaaien door het lichaam.
lymbisch systeem
[DEPRESSIE] Het grensgebied tussen de hersenstamen de grote hersenen, omvat o.a. delen van de thalamus, hypothalamus en de hippocampus; en ring van hersengebieden die onze emoties regelen en motivatie.
maligne mesothelioom
[KANKER] Een (kwaadaardig) mesothelioom is een specifieke longtumor, veroorzaakt door de inademing van asbest. Asbestvezels worden ingeademd en nestelen zich in de longvliezen. Daar prikkelen zij de bekledende cellen en bewerkstelligen zij dusdanige veranderingen, dat deze cellen in kwaadaardige tumorcellen veranderen. Een maligne mesothelioom is een zeer kwaadaardige aandoening van de sereuze vliezen. Meestal betreft dit de longvliezen maar een enkele maal het buikvlies (10%) of het hartzakje (in minder dan 1% van de gevallen). Het wordt bijna altijd veroorzaakt door blootstelling aan asbest en in het bijzonder aan crocidoliet. De vezels van deze asbestsoort zijn lang en zeer dun. Na inademing komen deze vezels diep in de long en zijn in staat de bekledende cellen van de sereuze vliezen (de mesotheelcellen) zodanig te prikkelen dat er genetische veranderingen optreden en stoornissen in de celdeling, waardoor deze uiteindelijk ontaarden tot kwaadaardige cellen. Onder normale omstandigheden sterven deze cellen af. Door de specifieke genetische veranderingen en door de ontstane ontstekingsreactie stimulering van de celgroei, kunnen deze cellen echter overleven en kwaadaardig worden. Mogelijk speelt een virus ook een rol in het ontstaan van het maligne mesothelioom. In Nederland komen per jaar 300 nieuwe gevallen van maligne mesothelioom voor. Pas na 2018 zal er afname van het aantal nieuwe gevallen zijn. Deze daling is te danken aan het asbestbesluit, waardoor gebruik van asbest in Nederland verboden is. Op basis van histologische kenmerken worden 4 vormen van maligne mesothelioom onderscheiden. Het epitheliale, het sarcomateuze, het desmoplatische en het gemengde (epitheliaal en sarcomateus) type. Het laatste type komt het meeste voor.
Major histocompability complex of human leucocyte antigen
[REUMA] MHC's I en II
Major depressive disorder (MDD) (=depressie in engere zin)
[DEPRESSIE] (depressie) Psychische aandoening waarbij de stemming aanhoudend, ziekelijk (= pathologisch) negatief is. (unipolaire depressiviteit) De meeste depressies zijn depressies in engere zin, d.w.z. dat ze niet worden afgewisseld door hyperactieve (= manische) perioden.
macrofaag
[REUMA] Letterlijk: grootvraat. Een witte bloedcel. Macrofagen hebben twee functies: 1. Opruimen van ziekteverwekkers en andere 'rommel' (vandaar de naam, het zijn een een soort stofzuigers van het immuunsysteem). 2. Antigeen presentatie: het tonen van een ziekteverwekker aan CD4-cellen en CD8-cellen. Daarmee wordt deze cellen duidelijk gemaakt dat ze tegen die ziekteverwekker iets moeten doen. Macrofagen bestaan in soorten en maten, en elke cel heeft een andere naam.
Montgomery-Šsberg Depression Rating Scale
[DEPRESSIE] (MADRS) De MADRS bestaat uit 10 zeer toegankelijke, in omgangstaal gestelde items, die elk op een 7-puntsschaal worden gescoord.
Monocyten
[REUMA] Voorlopers (een onvolwassen variant) van macrofagen die in het bloed wordt aangetroffen.
mutaties
[KANKER] Verschillende veranderingen (mutaties) die binnen één zo'n gen kunnen optreden. Kan kanker veroorzaken. Alle kankercellen zijn oorspronkelijk uit een normale cel ontstaan. Maar door een interne oorzaak - ieder lichaam 'vervuilt' zichzelf- of door een externe oorzaak -denk aan roken, alcohol, zonlicht- ontstaan er altijd fouten in genetisch materiaal, beter bekend als een DNA-MUTATIE. Een kankercel heeft een aantal specifieke mutaties ondergaan met betrekking op celgroei, omzeiling van bepaalde beveiligingen en in het geval van uitzaaiingen, oftwel METASTASEN een bepaalde vorm van mobiliteit. Door deze mutaties verandert het gen, en dus het 'bouwplan' van het eiwit. De eiwitten werken dan niet meer, of hebben een andere werking.
mucosale immuniteit
[REUMA] Naast cellulaire en humorale immuniteit wordt soms ook de mucosale immuniteit genoemd: de afweer van de slijmvliezen. De mucosale afweer is de lokale afweer aan de 'buitenkant' van het lichaam en is zowel cellulair als humoraal.
neurotransmissie
[DEPRESSIE] Actiepotentiaal komt aan het einde van de synapsknop. Calcium komt de synapsknop binnen. De blaasjes in de knop hechten zich aan de membraan. Neurotransmitter komt vanuit de feacikels in de synapsspleet en steekt de synapsspleet over en bindt aan een receptor. Natriumkanaaltjes gaan open, van de axon. Natrium stroomt naar binnen en hierdoor ontstaat een actiepotentiaal.
Neurofibrillaire tangles (knopen)
[DEMENTIE] Neurofibrillaire tangles bestaan uit onoplosbare kluwen vezels (fibrillen) in de hersencellen. Zij bestaan voornamelijk uit het tau-eiwit. Dit eiwit vormt een deel van de structuur van normale zenuwcellen; de zogenoemde microtubule (een soort skelet). Dit helpt onder andere bij het transporteren van voedingsstoffen van het ene deel van de zenuwcel naar de andere. Echter, bij de ziekte van Alzheimer verandert het tau-eiwit van structuur en vallen de microtubulen uiteen.
negatieve emoties
[DEPRESSIE] Geeft gevolgen voor normaal dagelijks functioneren. Wanneer negatieve gevoelens chronische of extreem zware vormen aannemen, kun je spreken van depressie of angststoornis.
noradrenaline
[DEPRESSIE]Adrenaline fkomstig uit het bijniermerg, een sympatische neurotransmitter met hoofdzakelijk vasoconstrictorische werking. (Vlucht, vrees, vechtreactie) Lijdt eerder tot agressie. Stof die in bepaalde delen van de hersenen nodig is voor het overbrengen van impulsen van de ene zenuw op de andere en waarvan een tekort onder meer kan leiden tot een depressie. Noradrenaline wordt ook gemaakt in het bijniermerg en bepaalde zenuwen en werkt ondermeer bloedvatvernauwend en bloeddrukverhogend.
occipitaalkwab
[DEPRESSIE] Het achterste deel van de grote hersenen. Achterhoofdskwab, het aan de achterkant gelegen deel van de grote hersenen, onder meer van belang voor de verwerking van de informatie die ons via de ogen bereikt.
ontsteking
[INFECTIE] Een ontsteking is een plaatselijke reactie van het lichaam op beschadiging van het weefsel. Ontstekingen (= inflammaties) zijn weefsel--orgaan-aandoeningen die worden gekenmerkt door plaatselijke (= lokale) verschijnselen, zoals (druk)pijn, roodheid (van huid en slijmvliezen) en zwelling, en lichamelijke (= systemische) verschijnselen als koorts. Mogelijke vormen van ontsteking (o.a.): - infectueuze ontstekingen door besmetting (= infectie) met een micro-organismen, zoals bacteriën, virussen, schimmels, parasieten, etc. - steriele (= aseptische) ontstekingen, d.w.z. dat er géén sprake is van een infectie met micro-organismen (o.a. astma, eczeem, psoriasis, diverse auto-immuunziekten)
onthoudingsverschijnselen
[ALCOHOL] Ontwenningsverschijnselen (abstinentie-syndroom, onthoudingsverschijnselen) Geestelijke en-of lichamelijke verschijnselen die zich voor kunnen doen als (plotseling) wordt gestopt (= onthouding = abstinentie) met een medicijn, drug, bezigheid of gewoont) waaraan men (dringend) behoefte heeft, gewend is of verslaafd is geraakt. Ontwenningsverschijnselen kunnen zo ernstig zijn dat zij op zichzelf een reden vormen om niet te (kunnen) stoppen met het gebruik van de gewoonte of verslaving. In dat geval kan een ontwenningskuur nodig zijn om van de verslaving (= addictie) af te komen.
oncogenen en tumor-supressor genen
[KANKER] Bij mutaties in genen die leiden tot kanker, wordt er onderscheid gemaakt in 2 soorten: ONCOGENEN: Een niet-gemuteerd oncogen noemt men een PROTO-ONCOGEN. In gezonde toestand zorgen deze alleen dan voor groei-stimulerende eiwitten als ze daarvoor een signaal krijgen. Een oncogen is echter dusdanig gemuteerd dat de celgroei oncontroleerbaar wordt, en er te veel groei-stimulerende eiwitten worden aangemaakt. Er vindt dan zoveel celgroei plaats dat er een tumor ontstaat. Er kan echter ook een RECEPTOR-ONCOGEN ontstaan. Hierbij geven de receptors, die normaal gesproken signalen doorgeven van buiten, ook groeisignalen af als er helemaal geen groeisignaal van buiten komt. Met wederom oncontroleerbare celgroei als gevolg. TUMOR-SUPRESSOR-GENEN: In gezonde toestand zorgen deze genen ervoor dat cellen met een oncontroleerbare celgroei, en dus kankercellen, vernietigd worden. Ze geven de opdracht aan een bepaalde stof (TGF-beta) om er voor te zorgen dat bepaalde eiwitten (p15 en p53) deze cellen afbreken. Een mutatie kan ervoor zorgen dat het tumor-supressor-gen niet meer werkt, of dat er iets fout gaat met de TGF-beta of de p15 en p53. Het gevolg is dat tumorcellen niet worden vernietigd
Oorzaken kanker
[KANKER] Er kunnen verschillende soorten kanker in één familie voorkomen. Die hebben meestal niets met elkaar te maken. Soms heeft iemand echter wel aanleg om een bepaalde soort kanker te krijgen, doordat hij al bij zijn geboorte een verandering in zijn erfelijk materiaal (DNA) heeft meegekregen. Dit geldt voor ongeveer 5% van alle mensen met kanker. Sommige mensen denken dat kanker hoofdzakelijk door het milieu wordt veroorzaakt. Toch blijkt milieuverontreiniging maar een kleine rol te spelen: niet meer dan zo'n 1% van alle gevallen van kanker wordt veroorzaakt door milieuverontreiniging. Een ongezonde leefstijl is de belangrijkste oorzaak voor het ontstaan van kanker. Met een gezonde leefstijl kun je zelf veel doen om het risico op kanker te beperken. Maar een manier van leven die kanker gegarandeerd voorkómt, is er helaas niet. Vaak is kanker het gevolg van een samenloop van omstandigheden. Naast aanleg of leefgewoonten kan toeval een rol spelen. Iemand die altijd gezond heeft geleefd, kan tóch kanker krijgen. En andersom kan iemand die altijd heeft gerookt, oud worden zónder kanker te krijgen. Meestal zijn er op individueel niveau geen oorzaken aan te wijzen.
operatieve behandeling kanker
[KANKER] Een operatie is een plaatselijke behandeling. De chirurg verwijdert het zieke orgaan of weefsel of een deel daarvan. De chirurg haalt behalve de tumor ook schijnbaar gezond weefsel weg. Door ruim te opereren, vergroot de chirurg de kans dat hij inderdaad alle kankercellen verwijdert. Dat is namelijk met het blote oog niet te zien. Meestal verwijdert hij ook nabijgelegen lymfeklieren om te onderzoeken of hier kankercellen inzitten. Onderzoek In het laboratorium onderzoekt de patholoog na de operatie het weggehaalde weefsel. Hij kijkt daarbij naar de aanwezigheid van kankercellen. Dit onderzoek gebeurt met behulp van de microscoop. De uitslag van het onderzoek geeft belangrijke informatie over het stadium van de ziekte. Deze informatie bepaalt mede of en welke verdere behandeling nodig is. Doel: Een operatie kan bedoeld zijn om ziek weefsel te onderzoeken. Het gaat in dat geval om een diagnostische operatie om vast te stellen wat er aan de hand is. Een operatie kan bedoeld zijn om te genezen. Dit heet een curatieve behandeling. Een operatie kan ook bedoeld zijn om klachten te verhelpen of te verminderen. Dit kan nuttig zijn, ook als genezing niet meer mogelijk is. Zo'n palliatieve operatie is vaak minder uitgebreid dan een curatieve operatie. Een operatie wordt vaak in combinatie met andere behandelingen zoals bestraling of chemotherapie gegeven. Bijwerkingen - Gevolgen: Een operatie kan ingrijpend zijn. Soms heeft het zelfs een blijvende verminking of handicap als gevolg.
paritietaalkwab
[DEPRESSIE] Wandbeenkwab; het deel van de grote hersenen, gelegen aan de zijkant van de hersenen, waar de zintuigimpulsen worden verzameld.
parasympathisch zenuwstelsel
[HART- EN VAATZIEKTEN] Deel van het autonome zenuwstelsel dat vooral regulerend en stimulerend werkt op de stofwisseling (speekselklieren, maag, galblaas, darmen) en de uitscheiding (nieren en blaas). Het remt gedeeltelijk de activiteit van het andere deel van het autonome zenuwstelsel.
permanente cellen
Zenuwcellen en spier- en hartcellen. Geen capaciteit te scheiden -delen.
plaque
[HART- EN VAATZIEKTEN] Plekken, platen. Plaques in bloedvaten die het vat niet eens vernauwen zijn verre van onschuldig. Naar schatting wordt veertig procent van de acute hersen- en hartinfarcten veroorzaakt door het scheuren van zo'n plaque. Momenteel behandelen de meeste artsen alleen patiënten met grote vaatvernauwing. Voor zogenoemde atherosclerotische plaques passen zij bijvoorbeeld een Dotter-procedure toe. Kleine plaques hinderen de bloedstroom in de kransslagader niet en worden nu dan ook niet behandeld. Er kunnen echter scheuren in de plaque ontstaan. Bij een vette plaque met een bindweefselkap kan de kap scheuren en komt het vet in contact met het bloed. Dit kan een volledige afsluiting van het vat tot gevolg hebben.
Proliferatiefase
[INFECTIE] De proliferatiefase of regeneratiefase vangt aan 2 tot 3 dagen na de verwonding en wordt gekenmerkt door de vorming van granulatieweefsel. Fibroblasten gaan over tot de vorming van collageen. Macrofagen activeren het proces van angiogenese.
prognose kanker
[KANKER] Overlevingskansen, genezingskansen, verloop behandeling.
radiotherapeutische behandeling
[KANKER] Bestraling is een plaatselijke behandeling door middel van straling. Een ander woord voor bestraling is radiotherapie. Er zijn verschillende soorten straling. Voor uitwendige bestraling maakt men meestal gebruik van röntgenstraling. Deze is veel sterker dan de straling die gebruikt wordt bij het maken van röntgenfoto's. Bij inwendige bestraling maakt men gebruik van straling afkomstig uit een radio-actieve bron. Deze soorten straling zijn onzichtbaar, niet te ruiken en niet te voelen. De straling vernietigt kankercellen geheel of gedeeltelijk. Kankercellen verdragen straling meestal slechter dan gezonde cellen. Door straling beschadigde kankercellen herstellen zich niet of nauwelijks. Ze groeien niet verder en sterven af. Gezonde cellen herstellen zich in het algemeen wel. Bestraling kan uitwendig, inwendig of als combinatie worden toegepast.
reumatoide artritis
[REUMA] Reumatoïde artritis (= RA, reuma) is een collageenziekte waarbij het bindweefsel (= collageen) van meerdere gewrichten tegelijk en meestal ook het bindweefsel van de omringende spieren en huid is ontstoken en geleidelijk aan vervormt. RA komt bij ca. 1% van de bevolking voor, begint meestal vanaf 16 jaar en komt 2-3 x vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. Juveniele reumatoïde artritis: RA op jonge leeftijd (= 'jeugdreuma'). Ziekte van Still-Chauffard: vorm van RA die begint met hoge koorts en andere, meer algemene verschijnselen. Mogelijke oorzaken (o.a.) De vermoedelijke oorzaak van RA is een stoornis in het afweersysteem (= auto-immuunziekte).
risicofactoren
[HART- EN VAATZIEKTEN] - stress - voeding - cholesterol - erfelijkheid - bloeddruk - overgewicht
risicofactoren
[KANKER] Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat bepaalde leefgewoonten en-of -omstandigheden het risico op een aantal soorten kanker vergroot. Dit worden risicofactoren genoemd. Voorbeelden hiervan zijn: - roken - ongezond eten - veelvuldig alcohol drinken - onvoldoende lichaamsbeweging - overmatige blootstelling aan de zon - werken met kankerverwekkende stoffen, zoals asbest.
Running therapie
[PSYCHOTHERAPIEEN] In de jaren zeventig is naast de enorme belangstelling voor trimmen en joggen de veronderstelling ontstaan dat regelmatige lichamelijke inspanning de stemming en zelfwaardering kan verhogen. Deze toename zou het grootst zijn bij personen die minder fit zijn, meer ontstemd zijn of een laag zelfbeeld hebben.
salmonella
[INFECTIE] Geen ziekte, maar een voedselinfectie. Wordt met name veroorzaakt door het eten van kippenvlees en (rauwe) eieren. De symptomen van salmonella zijn diarree en buikkrampen, en in ernstige gevallen uitdrogingsverschijnselen die tot de dood kunnen leiden.
schaafwond
[INFECTIE] [INFECTIE] Bij een schaafwond ontstaat meestal een vrij groot wondoppervlak. Dat wondoppervlak is - roder gekleurd dan de huid eromheen omdat de opperhuid daar aanzienlijk dunner is. In dat rode gebied zijn telkens kleine bloedinkjes te zien. Puntbloedinkjes, veroorzaakt door het doorsnijden van de bloedvaatjes in de lederhuidpapillen. In die papillen zijn ook de zenuweinden geraakt. Dat veroorzaakt een flinke pijn. Een heel naar schrijnend gevoel dat iedereen kent en waar vooral kinderen nogal luidruchtig op plegen te reageren. Door het grote oppervlak is er ruim gelegenheid voor bacteriën in de wond binnen te dringen. Doordat een schaafwond nauwelijks bloedt, zullen die bacteriën moeilijk of niet uit de wond worden weggespoeld. Daardoor is de kans op infectie van een schaafwond tamelijk groot. Gelukkig is een schaafwond nooit erg diep en daardoor is de kans op uitbreiding van de infectie gering.
serotonine
[DEPRESSIE]Zorgt via de hypothalamus dat we te maken krijgen met seks, dorst, honger en temperatuur. Via de amygdala beinvloedt deze stof onze emoties. Bij onderdrukking van deze stof is pijn heel hevig. Een chemische stof die in bepaalde delen van de hersenen nodig is voor het overbrengen van impulsen van de ene zenuw op de andere en waarvan een tekort onder andere kan leiden tot depressie, angst en dwangverschijnselen.
seniele plaques
[DEMENTIE] De seniele plaques in de hersenen van Alzheimer-patiënten met een kern van amyloïd worden, omgeven door eiwitten die karakteristiek, zijn voor een lokale ontstekingsreactie. In het serum van Alzheimer-patiënten zijn verhoogde concentraties van deze eiwitten aangetoond. Door genetische verschillen komt in de populatie een natuurlijke variatie van deze ontstekingseiwitten voor. Ouderen die drager zijn van ontsteking-gerelateerde genen zullen waarschijnlijk vatbaarder zijn voor de ziekte van Alzheimer dan degenen die dergelijke genen missen. Hoge concentraties van ontstekingseiwitten stimuleren immers de productie van amyloïd, en daarmee het ontstaan van seniele plaques.
shigella
[INFECTIE] Bacillaire dysenterie (shigellose) Ernstige ziekte van de dikke darm (= colon). Dysenterie is een uitheemse tropische ziekte, die slechts zelden inheems voorkomt(= inheemse dysenterie) . Er zijn twee vormen van bacillaire dysenterie: - bacillaire dysenterie (= shigellose) - amoeben-dysenterie (= amoebiasis) Mogelijke verschijnselen bij bacillaire dysenterie (o.a.) - volwassenen: toenemende diarree, buikpijn, soms koorts, na enige dagen pijnlijke vaak (tot 20 x per dag) persingen (= tenesmi) met kleine hoeveelheden bloed, braken, pus en slijm afkomstig van darmzweren, uitdroging (= dehydratie). - kinderen: plotselinge koorts, sufheid of irritatie, misselijkheid, buikpijn, gezwollen buik, braken, toenemende diarree, pijn tijdens ontlasting, uitdroging (= dehydratie) en gwichtsverlies. Chronisch zieke, verzwakte patiënten en kinderen jonger dan 2 jaar kunnen ernstig gevaar (o.a. shock en dood) lopen bij bacillaire dysenterie. Mogelijke oorzaken (o.a.) Besmetting met de bacterie Bacillus dysenteriae (= shigella-bacterie) via oraal-anaal contact met dysenterie-patiënten of met besmet voedsel, water, vliegen of voorwerpen en dan vooral in dicht-bevolkte gebeiden met slechte sanitaire voorzieningen. Mogelijke behandelingen (o.a.) - dysenterie gaat bij gezonde personen na ca. 1 week spontaan over - zo nodig aanvullen van het vochtverlies met water en zouten (= rehydratie) om uitdroging te voorkomen - antibiotica, zoals amoxicilline (Clamoxyl®) en co-trimoxazol (Bactrimel®, Eusoprim®, Sulfotrim®) (voornamelijk bij jonge kinderen en bij ernstige ziekte of dreigende besmetting van andere
stoma
[KANKER] Een stoma is een kunstmatige uitgang. Bij dikke darmkanker is de stoma een uitgang van de dikke darm in de huid van de buik. Via deze uitgang komt de ontlasting in een opvangzakje dat rond de stoma is geplakt. De dikke darm kan tot rust komen en herstellen. Een tijdelijk stoma kan daarna weer opgeheven worden.
stenose
[REUMA] Een vernauwing van het wervelkanaal is een veel voorkomende aandoening, die zich meestal pas op oudere leeftijd manifesteert. In principe kan een vernauwing overal in de wervelkolom optreden, maar de meest voorkomende plaatsen zijn in de nek of onder in de rug. Slijtage of degeneratie van de wervelkolom is een normaal proces dat bij iedereen in meerdere of mindere mate plaatsvindt. Sommigen hebben van nature een nauwer wervelkanaal dan anderen. Tijdens het degeneratieproces vindt verdikking plaats van de banden (ligamenten) tussen de wervels. Daarnaast treedt vergroting (verbreding en afplatting) op van de kleine tussenwervelgewrichtjes, die dakpansgewijs aan de achterzijde de verbinding tussen de wervelbogen vormen. Hierdoor wordt de ruimte voor de zenuwwortels steeds kleiner, vooral in het gootje waar de zenuwwortels het wervelkanaal verlaten. Soms draagt een uitpuilen van de tussenwervelschijf nog wat aan de vernauwing bij. De klachten bij de vernauwing in de nek en onder in de rug zijn verschillend: - vernauwing in de nek. Doordat druk op het ruggenmerg plaatsvindt kunnen verschijnselen zowel aan de armen als aan de benen optreden. Vaak is er sprake van dove of prikkelende gevoelens, machteloosheid of een onzekere gang. Soms treden prikkelingen op bij sterk voor- of achterover buigen van het hoofd, omdat daarbij de ruimte rond het ruggenmerg nog verder verkleind wordt. - vernauwing onder in de rug. Onder in de rug lopen alleen nog de zenuwwortels. De verschijnselen worden veroorzaak door druk hierop en kunnen daardoor erg lijken op die van een hernia. Meestal is er sprake van pijn in beide benen, vaak optredend of verergerend bij lopen. De klachten lijken daardoor op die welke ontstaan bij een vaatvernauwing aan de benen (z.g. etalageziekte). Bij lopen treedt pijn op, soms ook een doof gevoel en-of krachtsvermindering. In rust, vooral in wat gebukte houding, hurkend of zittend, verdwijnt de pijn dan weer vrij snel. Dit komt omdat bij lopen de kromming in de wervelkolom (de lordose) wat toeneemt en de ruimte afneemt. Bij bukken of hurken wordt de vernauwing juist weer wat minder.
stabiele cellen
Delen op erg langzame onder fysiologische omstandigheden, maar hebben de capaciteit te scheiden wanneer het nodig is. (levercellen en renale cellen)
subklinische depressie
[DEPRESSIE]Depressie waarvan de symptomen nog niet direct waarneembaar zijn. Personen met subklinische depressieve klachten hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van een depressie.
sympathisch zenuwstelsel
[HART- EN VAATZIEKTEN] Deel van het autonoom zenuwstelsel dat stimulerend werkt op hart en longen. Deel van het autonome zenuwstelsel dat vooral regulerend en stimulerend werkt op activiteit en prestatie (capaciteit hart, longen en verbranding neemt toe), een bloedsuikerverhogend effect heeft en de hersenactiviteit stimuleert. Het remt gedeeltelijk de activiteit van het andere deel van het autonome zenuwstelsel.
temporaalkwab
[DEPRESSIE]Slaapkwab, het aan de zijkant gelegen deel van de hersenen, die onder meer van belang is om aanwezige informatie uit het geheugen op te diepen.
thalamus
[DEPRESSIE] Deze stuurt signalen 'van onder' door naar de goede gebieden in de cortex, en bepaalt van welke prikkels uit het lichaam bewust worden voor het individu.
TIA
[HART- EN VAATZIEKTEN] Afkorting voor transient ischaemic attack, een tijdelijke uitval van de functie van een deel van de hersenen als gevolg van een tijdelijke, kortdurende afsluiting van de bloedstroom in een bloedvat. Een TIA is vaak een voorbode van een permanente afsluiting (zie CVA).
trombus
[HART- EN VAATZIEKTEN] Een samenklontering van bloedcellen aan de binnenkant van een bloedvat.
trombose
[HART- EN VAATZIEKTEN] Aandoening vaarbij het bloed stolt aan de binnenkant van een bloedvat. Er ontstaat een bloedstolsel dat de doorgankelijkheid van het bloedvat verkleint of zelfs helemaal afsluit. Een bloedstolsel kan van de wand loslaten en via de bloedstroom versleept worden naar elders
trombolyse
[HART- EN VAATZIEKTEN] Het oplossen van een bloedstolsel.
transmissieroute
[DEPRESSIE]De route die een transmitter aflegt.
tryptofaan
[DEPRESSIE]Een aminozuur dat stemmingen stabiliseert en in combinatie met magnesium en vitamine B6 een rustgevende invloed heeft.
unipolaire depressie
[DEPRESSIE]Letterlijk: éénpolig. Bij stemmingsstoornissen gebruikt om aan te geven dat het ziektebeeld alleen (eventueel meermalen terugkerende) depressies omvat. Staat tegenover bipolair, waarbij naast episoden met depressie ook manische episoden voorkomen.
vaccinaties
[INFECTIE] Er worden verzwakte of dode bacteriën in het lichaam gespoten. Het immuunsysteem gaat vervolgens antilichamen aanmaken. Dit zou het lichaam ook doen wanneer hij een echte infectie zou oplopen. Mochten er later echte ziekteverwekkers zijn lichaam binnendringen, dan is zijn immuunsysteem tegen deze indringers bestand. Zo kan een besmetting worden voorkomen.
vaatverwijders
[HART- EN VAATZIEKTEN] Vaatverwijders verlagen de bloeddruk, zodat het hart minder arbeid hoeft te verzetten om het bloed rond te pompen. Sommige vaatverwijders (calciumantagonisten) kunnen ook de hartfrequentie enigszins verlagen. Vaatverwijders hebben niet de vervelende bijwerking van vermoeidheid en een vermindering van de (duur)conditie.
verslaving-motivatie om te veranderen
[ALCOHOL] Van invloed op je motivatie kan zijn: partner dreigt je te verlaten, zwanger, zo ziek worden dat je er niet meer uit komt, kinderen dreigen weg te gaan, het verkeerde pad op te gaan. Maar bovenal stop je voor jezelf.
verslaving
[ALCOHOL] Als men meer gebruikt dan men wil, niet kan stoppen, het gebruik niet meer in de hand heeft, als men een groot deel van de dag bezig is met het gebruik, dan spreken we van verslaving. Fases: F a s e 1: Meestal begint het, vaak op jonge leeftijd, met experimenteel gebruik: uit nieuwsgierigheid probeert men een bepaald middel uit. Deze fase heet de 'experimenteerfase'. F a s e 2: De gebruiker zoekt de positieve effecten van het middel en weet dit in zijn leven in te passen zonder dat men er last van heeft. Dit wordt de fase van 'sociaal of geïntegreerd gebruik' genoemd. Deze twee fasen leveren meestal geen problemen op. De dosis wordt niet verhoogd en er treden geen onthoudingsverschijnselen op als men het middel een tijd niet neemt. Uitzondering hierop vormen jongeren die met middelen experimenteren. Zij kunnen óf door gebruik van onverwacht overmatige hoeveelheden óf door gebruik van onbekende en mogelijk verontreinigde middelen riskant bezig zijn. F a s e 3: Het sociale gebruik gaat geleidelijk of plotseling (bijvoorbeeld bij problemen) over in een fase van 'overmatig en schadelijk gebruik'. Het gebruik krijgt een steeds grotere rol in het dagelijks leven. Men gebruikt niet alleen om zich lekker te voelen, maar ook om spanningen en onlust te verdrijven. Signalen van een beginnende verslaving zijn: bij herhaling meer gebruiken dan voorgenomen, drang hebben om te gebruiken en gebruiken om problemen te verlichten. F a s e 4: In deze fase: 'de verslavingsfase' wordt vrijwel het hele leven door gebruik beheerst. Er zijn schadelijke gevolgen op lichamelijk, psychisch en sociaal gebied. Hoe snel de vier fasen doorlopen worden is onder andere afhankelijk van het middel en van de leefomstandigheden, waarin iemand verkeert. Bij heroïne gaat dit in het algemeen sneller dan bij alcohol. Ook gaat het sneller wanneer men verkeert in een omgeving, waarin middelengebruik normaal is. P s y c h i s c h: Er bestaat een onweerstaanbare behoefte aan het middel (hunkering of zucht). Men heeft het gevoel dat men het middel nodig heeft en verlangt terug naar het effect. Men is in denken en doen continu bezig met het middel. Tegelijkertijd wordt het overmatige gebruik nogal eens ontkend en verheimelijkt. Naast deze directe verschijnselen gaat verslaving regelmatig gepaard met symptomen als angst, depressie en verwardheid. Als iemand stopt met gebruik dan verdwijnen vaak na enkele weken de psychische klachten als depressie, angst en spanning. L i c h a m e l i j k: Er zijn twee belangrijke lichamelijke verschijnselen. Allereerst kan de gebruiker tolerantie ontwikkelen ten opzichte van het middel. Dit betekent dat men steeds meer nodig heeft om eenzelfde effect te bereiken. Daarnaast kan het lichaam zo gewend raken aan het regelmatige gebruik dat het niet meer zonder kan. Bij staken van het middel ontstaan onaangename onthoudings- of ontwenningsverschijnselen: trillen, transpireren, misselijkheid, gevoelens van angst en rusteloosheid. Deze verschijnselen verdwijnen als opnieuw gebruikt wordt. Ontwenningsverschijnselen kunnen ook optreden zonder dat van verslaving sprake is, bijvoorbeeld bij het plotseling stoppen met het gebruik van bepaalde geneesmiddelen. Tolerantie en onthoudingsverschijnselen treden met name op bij overmatig gebruik van alcohol en opiaten (heroïne). Het willen vermijden van die verschijnselen vormt vaak een belangrijke reden om met het gebruik door te gaan. Na het stoppen met het gebruik zijn de meeste onthoudingsverschijnselen binnen 14 dagen verdwenen. S o c i a a l: Omdat de gebruiker niet meer goed functioneert, kunnen conflicten met de omgeving (partner, gezin, familie en vrienden) en op het werk ontstaan. De gebruiker beperkt zijn bestaan steeds meer tot die personen en die situaties die direct te maken hebben met het verkrijgen van het middel; ook nemen mensen uit de omgeving vaak veroordelend afstand van de gebruiker.
verschijnselen van een ontsteking
[INFECTIE] Plaatselijke ontstekingsverschijnselen: De bloedvaten ter plaatse verwijden zich, waardoor de hoeveelheid bloed in het bedreigde gebied toeneemt. Hierdoor ontstaan de plaatselijke ontstekingsverschijnselen, zoals roodheid en warmte. Ook ontstaat er ter plaatse een zwelling en daardoor een hogere druk op het omliggende weefsel. Deze hogere druk prikkelt op zijn beurt de zenuwen en er ontstaat pijn. Algemene ontstekingsverschijnselen zijn: - moe, lusteloosheid - gevoel van onbehagen - gebrek aan eetlust - temperatuurverhoging vermeerdering van het aantal leukocyten in het bloed. Als een plaatselijke ontsteking niet direct wordt aangepakt, kunnen er algemene ontstekingsverschijnselen optreden.
ventrikel
[HART- EN VAATZIEKTEN] Linker en rechterhartkamer.
virussen
[INFECTIE] Er zijn ca. 200 ziekte-verwekkende (= pathogene) virussen bekend, die zeer uiteenlopende ziekten kunnen veroorzaken (o.a. verkoudheid, griep, hersenvlies-onsteking, mazelen, pokken, koortslip, gordelroos, gele koorts, leverontsteking, AIDS, etc.). Virussen zijn zeer kleine, niet met het blote oog waarneembare micro-organismen, die DNA (o.a. herpes- en pokvirus) óf RNA (o.a. griep-, verkoudheids-, mazelen- hepatitis-, wrat-, HIV- en kanker- of oncovirussen, arbo-virussen, cytomegalo-virussen, etc.) bevatten. Virussen vermenigvuldigen zich (= replicatie) in cellen van andere organismen (= gastheer), waarna ze zich over weer andere cellen verspreiden en zich verder vermenigvuldigen. Na besmetting met een virus ontwikkelt het lichaam zelf meestal afdoende weerstand (= immuniteit) om de indringer onschadelijk te maken (bijv. natuurlijke weerstand tegen verkoudheid en griep). Mogelijke verschijnselen (o.a.) De verschijnselen bij virus-infecties zijn sterk afhankelijk van de aard, de plaats en de duur van de infectie, van de conditie van het afweersysteem (= immuunsysteem) en van de algemene geestelijke en lichamelijke conditie.
Wondretractie
[INFECTIE] Wondretractie ontstaat voornamelijk door de myofibroblasten die in het granulatieweefsel aanwezig zijn. De contractiele filamenten, aanwezig in deze gedifferentieerde fibroblasten, zorgen voor de samentrekking van de cellen waardoor de wonde in volume gereduceerd wordt. De retractie begint vanaf de vijfde dag en kan soms, in combinatie met granulatie en epithelialisatie, de wonde volledig sluiten. Is de wonde echter te uitgebreid dan is de retractie op zich niet voldoende om ze volledig te sluiten en is een operatieve ingreep noodzakelijk.
wondgenezing
[INFECTIE] De primaire wondgenezing treedt op bij gladde, schone wondranden die nauwkeurig aaneensluiten en waarbij het wondgebied goed is doorbloed. Wondranden zijn glad en aan elkaar sluitend, wonde zuiver, wondgebied goed doorbloed- eenvoudige hechting. Bij vertraagde primaire genezing is er waarschijnlijk verontreiniging aanwezig. De wond wordt pas gesloten als er geen risico van infectie is. Bij grote, gapende wonden is er sprake van secundaire genezing. De wond wordt opgevuld met granulatieweefsel dat uiteindelijk littekenweefsel wordt. Bij secundaire wondgenezing wordt de wond opengelaten, omdat ze vaak verontreinigd zijn. Bij grotere weefseldefecten moet granulatieweefsel het defect opvullen. Bij oppervlakkige wonden zijn alleen de epidermis en kleine delen van het lederhuid beschadigd. Dit is het geval bij bijvoorbeeld ontvellingen. De epidermis kan volledig regenereren, terwijl andere delen van de huid door littekenvorming genezen. Bij tertiaire wondgenezing: voorbereiding van de wonde voor plastische chirurgie.
wonden
[INFECTIE] schaafwond - snijwond - brandwond (ook bevriezingswonden) - bijtwond - blaren - steekwond - prikwond - barst-kneuswonden - degloving (ring haken/> huidverschuiving) - schotwond
ziekte van Reiter
[REUMA] (reactie arthritis)Ontstekingen van o.a. urineleider, nagels, mond, ogen en gewrichten met een onbekende oorzaak en zweren op handpalmen en voetzolen.
Ziekte van Bechterew
[REUMA] (spondylitis ankylopoietica) Geleidelijke verstijving en vergroeiing van de wervelkolom door verbening van wervels en tussenwervels. De ziekte ontstaat meestal rond het 25e levensjaar en verloopt bij mannen meestal ernstiger dan bij vrouwen. Mogelijke verschijnselen (o.a.) Rugpijn, stijfheid in de rug en schouder (krom lopen), bewegingsbeperking. Mogelijke oorzaken (o.a.) Waarschijnlijk is Bechterew een auto-immuunziekte, waarbij het lichaam antistoffen tegen lichaamseigen weefsels aanmaakt. Mogelijke behandelingen (o.a.) - fysiotherapie - kuren - pijnstillers
ziekte van Alzheimer
[DEMENTIE] Hersenziekte waarbij door vooralsnog onbekende oorzaak een versneld verouderingsproces in de hersenen optreedt, gepaard gaand met verschijnselen van dementie, zoals vergeetachtigheid, afname van aangeleerde vaardigheden (zoals het juiste gebruik van taal en voorwerpen) en toenemende problemen met het zelfstandig functioneren.
Zung zelfbeoordelingschaal
[DEPRESSIE] of Self-rating Depression scale (SDS) De SDS bestaat uit een lijst met 20 uitspraken, die elk betrekking hebben op een specifiek kenmerk van depressie. Aan elke uitspraak is een waarde van 1 tot en met 4 toegekend. Nadat alle uitspraken doorlopen zijn, worden de punten opgeteld en gedeeld door 0,8.
zuurstofbehoefte van het hart
[HART- EN VAATZIEKTEN] Het hart heeft zuurstof nodig om goed te kunnen werken. Zuurstof zit in het bloed en wordt door de kransslagaderen naar de hartspier gebracht. Hoe meer zuurstof een hart nodig heeft, hoe harder het moet werken, hoe groter de schade kan worden.