Zie ook:
telefoneer

telefoneren werkw. Uitspraak: [ teləfoˈnerə(n) ] Afbreekpatroon: te·le·fo·ne·ren Vervoegingen: telefoneerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft getelefoneerd (volt.deelw.)
een gesprek voeren via de telefoon Voorbeelden: 'telefoneren met iemand' , 'telefoneren naar het buitenland' Synoniemen: : bellen, opbellen Synoniemen: bellen...
Gevonden op
https://woorden.org/woord/telefoneren

1) Kantoorwerk 2) Bellen 3) Oproepen 4) Spreken over afstand 5) Opbellen 6) Per telefoon spreken
Gevonden op
https://mijnwoordenboek.nl/puzzelwoordenboek/Telefoneren/1

”Het is getelefoneerd”. Wordt gezegd van een acteur die een handeling doet dat hij onmogelijk kan weten. Vb. Naar de deur kijken omdat de acteur weet dat een medespeler gaat binnen komen, maar zijn personage zelf kan het niet weten.
Gevonden op
https://encyclo.nl/lokaal/10634

een renner die demarreert maar dat vooraf door zijn houding en bewegingen duidelijk aankondigt, heeft getelefoneerd
Gevonden op
https://encyclo.nl/lokaal/11555
door middel van een apparaat (de telefoon) op afstand met iemand praten vb: ik heb naar huis getelefoneerd dat ik later kom
Synoniemen: bellen opbellen
Gevonden op
https://mowb.muiswerken.nl/

• [inerg] een telefoon gebruiken.
Gevonden op
https://nl.wiktionary.org/wiki/telefoneren

Telefoneren is opbellen.
[basiswoordenlijst groep 5]Gevonden op
https://wikikids.nl/Telefoneren
Geen exacte overeenkomst gevonden.