aannemen werkw. Uitspraak: [ ˈanemə(n) ] Afbreekpatroon: aan·ne·men Vervoegingen: nam aan (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft aangenomen (volt.deelw.) 1) ontvangen wat je aangeboden wordt Voorbeeld: 'een postpakket aannemen' Antoniem: weigeren Synoniemen: : accepteren, aanpakken de telefoon aannemen (luisteren wie je opbelt...
1) Er genoegen meenemen 2) Erkennen 3) Postuleren 4) Zetten 5) Rekenen 6) Voortaan dragen 7) Omhelzen 8) Menen 9) Ontvangen 10) Toppen 11) Goedkeuren 12) Stellen 13) Toelaten 14) Toehappen 15) Vooronderstellen 16) Inhuren 17) Onderstellen 18) Ondernemen 19) Accepteren 20) Geloven 21) Gewillig aanhoren 
in ontvangst nemen; in dienst nemen; veronderstellen
uitdr.: Voorbeeld: ‘goed van aannemen’: verstandig, vlug, gemakkelijk lerend. - Voorbeeld: ‘Zo goed van aannemen was het kind dat iedereen er versteld op stond’