bakkeleien werkw. Uitspraak: [ bɑkə'lɛiə(n) ] Afbreekpatroon: bak·ke·lei·en Vervoegingen: bakkeleide (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gebakkeleid (volt.deelw.) op ruziënde toon met elkaar praten Voorbeelden: 'bakkeleiende automobilisten' , 'staan te bakkeleien' Synoniemen: bekvechten duelleren hakketakken kampen kiften knokke...
1) Bekvechten 2) Borstelen 3) Duelleren 4) Hakketakken 5) Kampen 6) Kibbelen 7) Kiften 8) Knokken 9) Matten 10) Plukharen 11) Ruzie maken 12) Ruzieën 13) Ruziemaken 14) Strijden 15) Twisten 16) Vechten 17) Worstelen 1) Bekvechten 2) Duelleren 3) Hakketakken 4) Kampen 5) Kibbelen 6) Kiften 7) Knokken 8) Krakelen 9) Kijven 10) Matten 11) Plukharen 12) Redetwisten 13) Ruzieën 14) Ruziën 15) Twisten 16) Vechten 17) Worstelen 
kibbelen (toon de herkomst via de etymologiebank)
(Amsterdams) ruzie maken zonder fysiek geweld, bekvechten
bekvechten