bespringen werkw. Uitspraak: [ bə'sprɪŋə(n) ] Afbreekpatroon: be·sprin·gen Vervoegingen: besprong (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft besprongen (volt.deelw.) 1) springen op (iemand of iets) Voorbeeld: 'een prooi bespringen' 2) (iemand) vastgrijpen om seks te hebben Voorbeelden: 'De stier bespringt een koe.... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/bespringen
1.zich met een sprong werpen op, onverhoeds aanvallen Voorbeeld: ‘Dreigend soms heffen de baren in de hoogte en giert het zeerot, alsof het monster weer wilde bespringen en inslikken 't geen het in een aanvlaag van stormwoede, eens heeft uitgespogen’ Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0005.php