bestormen werkw. Uitspraak: [ bə'stɔrmə(n) ] Afbreekpatroon: be·stor·men Vervoegingen: bestormde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft bestormd (volt.deelw.) doelgericht, snel en krachtig hollen naar (iemand of iets) Voorbeelden: 'Soldaten bestormen de stad.' , 'Klanten bestormden de winkels.' , 'De politicus werd bestormd door de pe...
1) Aanvallen 2) Aanvliegen 3) Afstormen 4) Attaqueren 5) Bestoken 6) In snelle vaart aanvallen 7) Massaal aanvallen 8) Overstelpen 9) Overvallen 10) Overweldigen 11) Stormen 12) Trachten te bemachtigen 1) Aanvallen 2) Afstormen 3) Attaqueren 4) Belagen 5) Belegeren 6) Bestoken 7) Overstelpen 8) Overvallen 9) Stormlopen 
proberen door vechten van iemand te winnen vb: de soldaten bestormden de stad Synoniemen: aanvallen bestoken Tegenstellingen: verdedigen weren
•met een strijdmacht snel te voet een positie van de vijand trachten te overweldigen.
belagen, stormlopen