determineren werkw. Uitspraak: [ detɛrmi'nerə(n) ] Afbreekpatroon: de·ter·mi·ne·ren Vervoegingen: determineerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gedetermineerd (volt.deelw.) 1) vaststellen tot welke soort iets behoort, vooral van planten en dieren biologie Voorbeelden: 'blaadjes van bomen en struiken determin...
1) Bepaalde 2) Bepalen 3) Bepalend 4) Bestemmen 5) Vaststellen 1) Bepalen 2) Bepalend 3) Beschikken 4) Besluiten 5) Bestemmen 6) Ontleden van planten 7) Uitrafelen 8) Vaststellen 
de aard van iets vaststellen (toon de herkomst via de etymologiebank)
(Naamsbepaling) Het uitzoeken met welke plant of fruitras je te maken hebt en hoe die soort heet. Dat doe je door de kenmerken die je aan de plant ziet in een determineer-schema op te zoeken. Zie ook biologielinks 
bepalen Voorbeeld: Dat valt nog nader te determineren.
bepalen