deugen werkw. Uitspraak: [ ˈdøxə(n) ] Afbreekpatroon: deu·gen Vervoegingen: deugde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gedeugd (volt.deelw.) 1) goed zijn, in orde zijn Voorbeeld: 'Die fiets deugt niet. Ik kan er niet mee wegrijden.' niet willen deugen (onaangepast gedrag vertonen) 'Op school wilde hij niet deugen, maar nu he... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/deugen
1) Betrouwbaar zijn 2) Braaf zijn 3) Conveniëren 4) Geschikt zijn 5) Geschikt zijn voor 6) Geschikt zijn voor iets 7) Goed in orde zijn 8) Goed oppassen 9) Goed zijn 10) Goed zijn voor 11) In orde zijn 12) Passen 13) Uitkomen 14) Van goede hoedanigheid zijn Gevonden op https://www.mijnwoordenboek.nl/puzzelwoordenboek/Deugen/1