draperen werkw. Uitspraak: [ draˈperə(n) ] Afbreekpatroon: dra·pe·ren Vervoegingen: drapeerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gedrapeerd (volt.deelw.) (een lap stof) op een mooie manier neerleggen of om iets heen doen Voorbeeld: 'een sjaal om je schouders draperen' 3 definities...
1) Behangen 2) In losse plooien leggen 3) In losse plooien schikken 4) In plooien schikken 5) In sierlijke plooien doen hangen 6) In sierlijke plooien schikken 7) In wijde plooien schikken 8) In wijde plooien schikkend 9) Omhangen 10) Omkleden 11) Ruim omhangen 12) Schikken 13) Schikken in plooien 14) Sierlijk schikken 1) Behangen 2) Plooien 3) Schikken 
omhangen met een kleed; in plooien schikken (toon de herkomst via de etymologiebank)
het mooi neerleggen of neerhangen vb: tegen de wand was een gekleurd doek gedrapeerd
omhangen met een ruim hangend gewaad