1) Bandiet 2) Beroerling 3) Boef 4) Etter 5) Etterbak 6) Filou 7) Gemenerik 8) Gladakker 9) Mispunt 10) Naarling 11) Onverlaat 12) Patser 13) Ploert 14) Poen 15) Rotzak 16) Schavuit 17) Schelm 18) Schobbejak 19) Schoelje 20) Schoft 21) Schurk 22) Smeerlap 23) Smiecht 24) Smiek 25) Stinkerd 26) Valsaard 1) Bandiet 2) Boef 3) Bogger 4) Deugniet 5) Doerak 6) Doortrapte schurk 7) Ellendeling 8) Gemeen mens 9) Gemeen persoon 10) Gemene kerel 11) Gemene vent 12) Gemenerik 13) Gladakker 14) Mispunt 15) Naarling 16) Onbeschaafd persoon 17) Onbeschaamd mens 18) Onguur persoon 19) Onverlaat 20) Patjakker 21) Ploert 
schurk (toon de herkomst via de etymologiebank)
schurk
[Soldatentaal, 1914] onderofficier met de surveillance belast.