1.in de uitdr.: Voorbeeld: ‘er is wat gaans’: er is wat aan de hand Voorbeeld: ‘Horieneke lag met de handen voor de ogen te wenen en te snikken. - Wel, wat is er nu gaans met u?’ 2.gen. partit. van gaande: Voorbeeld: ‘Na veel dagen gaans zagen zij rechts en links, bezijds de brede bane, een oneindigheid van magere vruchtv... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0010.php