gezind bijv.naamw. Uitspraak: [ xə'zɪnt ] Afbreekpatroon: ge·zind met genoemde gevoelens Voorbeeld: 'positief gezind zijn over de verkiezingsuitslag' iemand gunstig gezind zijn (aardig voor iemand willen zijn; iemand willen helpen) 'De weergoden zijn de zeilers gunstig gezind: het waait en het is mooi weer.' Synoniemen: genegen geneigd 3... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/gezind