de groenteboer zelfst.naamw. (m.) Afbreekpatroon: groen·te·boer Verbuigingen: groenteboeren (meerv.) Verbuigingen: groenteboertje (verkleinwoord) 1) iemand die een detailhandel in groente en fruit bedrijft Voorbeeld: 'Mijn ene grootvader was groenteboer, de andere schoenmaker.' 2) winkel waar groente en fruit verkocht ... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/groenteboer