hangen werkw. Uitspraak: [ ˈhɑŋə(n) ] Afbreekpatroon: han·gen Vervoegingen: hing (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gehangen (volt.deelw.) 1) aan de bovenkant vastmaken of vastzitten Voorbeelden: 'De lamp hangt laag boven de tafel.' , 'Ik heb een foto van mijn idool aan de muur gehangen.' 2) niet rechtop staan ... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/hangen
aan een punt boven de grond vastmaken vb: hij hing het schilderij boven de bank Synoniem: ophangen niet rechtop staan of zitten vb: de bloemen lieten hun kopjes hangen Gevonden op http://www.muiswerk.nl/mowb/?word=hangen
1> gesleept worden. Bijvoorbeeld in 'we hingen op de tweede lengte'. 2> kort achter iemand (blijven) varen. 3> geen was en geen val van het rivierwater; het blijft dus ongeveer op gelijk niveau. Bijvoorbeeld in: Het water blijft de komende dagen hangen. Gevonden op https://www.debinnenvaart.nl/binnenvaarttaal/index.php?woord=h#hangen
Uit `De lagere vaktalen: De spinners-en weverstaal` 1914 het bovenwerk hangen: den kam aanhangen, of gereed maken om de keten aan te draaien.
Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10742