het hoogseizoen zelfst.naamw. Uitspraak: [ ˈhoxsɛizun ] Afbreekpatroon: hoog·sei·zoen Verbuigingen: hoogseizoenen (meerv.) drukke periode in het jaar Voorbeeld: 'De kerstperiode is hoogseizoen voor de hotels en de prijzen zijn dan hoger.' Antoniem: laagseizoen Gevonden op https://woorden.org/woord/hoogseizoen
periode waarin zich het grootste aantal toeristen of bezoekers naar een toeristische bestemming begeeft, meestal in de schoolvakanties, op wettelijke feestdagen of in een tijd met doorgaans de beste weersomstandigheden; drukste periode in een toeristisch seizoen jaarlijks terugkerende periode waarin de grootste bedrijvigheid plaatsvindt van zekere ... Gevonden op https://anw.ivdnt.org/article/hoogseizoen
Het 'hoogseizoen' is de tijd waarin de meerderheid van de mensen met vakantie gaat. Het hoogseizoen loopt op het noordelijk halfrond meestal van begin juli tot en met eind augustus. Gevonden op https://nl.wikipedia.org/wiki/Hoogseizoen