het ijshockey zelfst.naamw. Uitspraak: [ 'ɛishɔki ] Afbreekpatroon: ijs·hoc·key teamsport op het ijs waarbij twee teams van zes spelers op schaatsen tegen elkaar spelen door met een lange stick tegen een rubberen schijf te slaan sport Voorbeelden: 'ijshockey spelen' , 'IJshockey is een intensieve en snelle sport.' Synoniemen:...
1) Binnensport 2) Olympische sport 3) Schaatssport 4) Sport 5) Sport op schaatsen 6) Winterse sport 7) Wintersport 1) Bandy 
teamsport waarbij je op het ijs een platte schijf in het doel moet slaan vb: bij ijshockey dragen alle spelers schaatsen
•ijssport waarbij twee teams van ieder vijf persoon