immigreren werkw. Uitspraak: [ ɪmi'xrerə(n) ] Afbreekpatroon: im·mi·gre·ren Vervoegingen: immigreerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: is geïmmigreerd (volt.deelw.) (van een buitenlander) in je land komen wonen Voorbeeld: 'Er zijn wettelijke regels om in ons land te kunnen immigreren.' Antoniem: emigreren 4 definities... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/immigreren