implanteren werkw. Afbreekpatroon: im·plan·te·ren Verbuigingen: implanteerde Vervoegingen: geïmplanteerd (volt.deelw.) het in een lichaam aanbrengen van een stof, voorwerp, toestel etc. Voorbeeld: 'De dierenarts implanteert een chip bij onze hond.' . Synoniemen: inplanten 3 definities... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/implanteren