inspreken werkw. Uitspraak: [ ˈɪnsprekə(n) ] Afbreekpatroon: in·spre·ken Vervoegingen: sprak in (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft ingesproken (volt.deelw.) iets zeggen tegen een apparaat dat je woorden opneemt Voorbeelden: 'het antwoordapparaat van je telefoon inspreken om te laten weten dat je er niet bent' , 'na de piep een boo... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/inspreken