kachelpijp zelfst.naamw. (de) Afbreekpatroon: ka·chel·pijp Verbuigingen: kachelpijpen (meerv.) Verbuigingen: kachelpijpje (verkleinwoord) 1) een buis waardoor de verbrandingsgassen van een kachel het gebouw kunnen verlaten Voorbeelden: '- Een van hen was de ex-schoonmoeder van Danny. Hij had haar gesmeekt geld naar zijn huis te br... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/kachelpijp
Spreekwoorden: (1914) Een kachelpijp. Schertsende benaming voor een hogen hoed, een cylinderhoed, een hogen dop, een hooge schijf (in A. Jodenh. 43), een tafelronde (in Twee W.B. 71); vijfkop, tonhoed (zeeuwsch). Zie o.a. Jong. 198: Ze zijn dan in het zwart gekleed met witte dassen, maar daar de meesten wel een Zondagsche... Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10778