kietelen werkw. Uitspraak: [ ˈkitələ(n) ] Afbreekpatroon: kie·te·len Vervoegingen: kietelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gekieteld (volt.deelw.) 1) (iemand) zo met je vingers aanraken dat hij of zij moet lachen en krampachtige bewegingen maakt Voorbeeld: 'Ik kan niet tegen kietelen en sla dan wild om me heen.' 2)... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/kietelen