kraaien werkw. Uitspraak: [ ˈkrajə(n) ] Afbreekpatroon: kraai·en Vervoegingen: kraaide (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gekraaid (volt.deelw.) 1) (van een haan) geluid maken Voorbeeld: 'De haan kraait al om een uur of vier.' 2) hoge opgewonden geluidjes maken Voorbeeld: 'De kinderen kraaiden van plezier.' S...
1) Babygeluid 2) Buitelen 3) Dierengeluid 4) Geluid van een baby 5) Geluid van een haan 6) Hanengeluid 7) Kindergeluidjes maken 8) Kirren 9) Koekeloeren 10) Kokkelen 11) Kukelekuen 12) Kukelen 13) Lachen 14) Plezier hebben in 15) Uitschreeuwen 16) Vogelgeluid 17) Zingen van een haan 18) Zingen van vogels 1) Kirren 2) Koeren 3) Kukelen 4) Uitroepen 5) Uitschreeuwen 
geluid maken als dat van een haan (toon de herkomst via de etymologiebank)
kukeleku roepen vb: om vijf uur 's morgens kraait de haan
•het voor de haan kenmerkende geluid voortbrengen.
het natuurlijke geluid dat hanen maken
het natuurlijke geluid van hanen maken
Spreekwoorden: (1914) Daar zal geen haan naar kraaien,