loodsen werkw. Uitspraak: [ ˈlotsə(n) ] Afbreekpatroon: lood·sen Vervoegingen: loodste (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geloodst (volt.deelw.) 1) (een schip) begeleiden als loods Voorbeeld: 'een tanker langs de zandbanken loodsen' 2) (iemand) begeleiden naar de bestemming Voorbeeld: 'een filmster langs de f...
1) Bergschuren 2) Binnenbrengen 3) Binnenleiden 4) Gidsen 5) Keten 6) Manoeuvreren 7) Piloteren 8) Sturen 1) Één schip leiden 2) Behendig ergens heenbrengen 3) Bergschuren 4) Binnenbrengen 5) Binnenleiden 6) Binnenvoeren 7) Binnenvoeren van schepen 8) De weg wijzen 9) Ergens binnenbrengen 10) Geleiden 11) Gidsen 12) Keten 13) Leiden 14) Manoeuvreren 15) Piloteren 16) Schuren 17) Voorzichtig leiden 
[Mil. Woordenboek, spelling van 1861 ``Loodsen``] Zeelieden, die aan de mondingen van rivieren, bij havens en andere bezochte kustplaatsen, van staatswege aangesteld worden, om de schepen, welke het vaarwater dier streken niet kennen, bij het uit- en binnenloopen behulpzaam te zijn. De loodsen van eene haven staan onder eenen loodsenkapitein...
als loods de haven in- en uit leiden vb: hij loodste het schip naar de wal
als loods door een vaarwater brengen; loodsdienst
1> het werk van een loods. 2> een schipper, op een voor hem onbekend vaarwater voorvaren.