marcheren werkw. Uitspraak: [ mɑr'ʃerə(n) ] Afbreekpatroon: mar·che·ren Vervoegingen: marcheerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gemarcheerd (volt.deelw.) lopen met anderen en dezelfde stappen nemen defensie Synoniemen: gaan lopen manoeuvreren 
1) Ritmisch lopen 2) Voorttrekken 3) Vooruitkomen 4) Vorderen 5) In de pas lopen 6) Te voet gaan 7) Lopen 8) Gaan 9) Goed aanstappen 10) Oprukken van soldaten 11) In ritmische pas gaan 
in ritmische pas gaan
Let op: Spelling van 1858 te voet gaan, oprukken op soldatenwijs
Faire marcher, mettre en marche. .Opzetten en in bereiding brengen. Ook: faire partir.
in ritmische pas gaan (toon de herkomst via de etymologiebank)
'Marcheren' is het lopen in een georganiseerde en uniforme ritmische stoet, vaak uitgevoerd door militairen, maar ook door bijvoorbeeld fanfares, harmonieorkesten en majorettekorpsen. Vaak wordt er tijdens het marcheren een mars gespeeld of wordt het ritme aangegeven door een tamboers of slagwerksectie.
Faire marcher, mettre en marche. Opzetten en in bereiding brengen. Ook: faire partir.
Marcheren is in paradepas voorwaarts bewegen. [basiswoordenlijst groep 7]