meelopen werkw. Uitspraak: [ 'melopə(n) ] Afbreekpatroon: mee·lo·pen Vervoegingen: liep mee (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: is,heeft meegelopen (volt.deelw.) samen met iemand anders een afstand lopend afleggen Voorbeeld: 'Ik loop wel even met je mee naar de parkeergarage.' een tijd meelopen (een tijd in functie zijn of betrokken zijn b... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/meelopen