vergezellen werkw. Uitspraak: [ vɛrxə'zɛlə(n) ] Afbreekpatroon: ver·ge·zel·len Vervoegingen: vergezelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft vergezeld (volt.deelw.) 1) meegaan (met iemand) Voorbeeld: 'een ziek familielid vergezellen als hij of zij naar de dokter moet' Synoniem: begeleiden 2) vergezeld gaan...
1) Aanhangen 2) Begeleiden 3) Begeleiding 4) Chaperonneren 5) Escorteren 6) Flankeren 7) Geleiden 8) Gepaard gaan 9) Medereizen 10) Meegaan 11) Meegaan met 12) Meekomen 13) Meelopen 14) Uitlaten 15) Verzellen 16) Volgen 17) Wegbrengen 1) Begeleiden 2) Begeleiding 3) Chaperonneren 4) Escorte 5) Escorteren 6) Flankeren 7) Geleiden 8) Meegaan 9) Meekomen 10) Meelopen 11) Volgen 12) Volgt 
met iemand meegaan vb: zal ik je vergezellen naar die voorstelling? Synoniemen: begeleiden geleiden
begeleiden, mee gaan Voorbeeld: Ze werd vergezeld in de rechtszaal door haar familie.
• [ov] met iemand meegaan