naderen werkw. Uitspraak: [ ˈnadərə(n) ] Afbreekpatroon: na·de·ren Vervoegingen: naderde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft genaderd (volt.deelw.) dichterbij komen Voorbeelden: 'de naderende feestdagen' , 'We naderen station Utrecht.' Synoniemen: aandienen aankomen aanvliegen afgaan op dichterbij komen genaken in aantocht zijn nak...
1) Aanbruisen 2) Aanbulderen 3) Aandienen 4) Aankomen 5) Aanrukken 6) Aanschrijden 7) Aansjouwen 8) Aanstromen 9) Aantreden 10) Aanvliegen 11) Aanzakken 12) Afgaan op 13) Afkomen 14) Baten 15) Bekennen 16) Communiceren 17) Dichterbij iets komen 18) Dichterbij komen 19) Eraan komen 20) Genaken 21) Het dichtbij komen 1) Aankomen 2) Aanlopen 3) Aanvliegen 4) Afkomen 5) Afstomen 6) Approcheren 7) Baten 8) Genaken 9) Heenrennen 10) Komen 11) Lopen 12) Nabijkomen 13) Naken 14) Opdagen 15) Opdoemen 16) Oprukken 17) Tegemoetkomen 18) Toelopen 19) Toenaderen 20) Toetreden 21) Verschijnen 
langzaam dichterbij komen vb: het onweer nadert
•in aantocht zijn.
dichterbij komen