namens voorzetsel Uitspraak: [ ˈnaməns ] Afbreekpatroon: na·mens in plaats van (iemand anders) Voorbeelden: 'Namens de minister heette de ambtenaar ons welkom.' , 'Ze bedankte iedereen ook namens haar dochter, die er niet bij kon zijn.' 4 definities... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/namens