neuzelen werkw. Uitspraak: [ 'nøzələ(n) ] Afbreekpatroon: neu·ze·len Vervoegingen: neuzelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geneuzeld (volt.deelw.) spreken over onderwerpen die niet erg relevant zijn Voorbeeld: 'Ze zaten maar te neuzelen over de kleur van het schilderwerk, terwijl ze de financiering nog niet eens rond hebben.' ... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/neuzelen
mompelen, (onverstaanbaar) (eig. door de neus) mompelen - Voorbeeld: ‘De priester begon met een neuzelend aflezen van recommandaties, intenties van missen voor de volgende week’ - Voorbeeld: ‘Ginder... komt... de... boswachter, neuzelde Sarelke’ (ibid. 13) Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0017.php