knutselen werkw. Uitspraak: [ ˈknʏtsələ(n) ] Afbreekpatroon: knut·se·len Vervoegingen: knutselde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geknutseld (volt.deelw.) voor je plezier dingen maken van allerlei materiaal Voorbeelden: 'met hout, papier en stof een poppenhuis in elkaar knutselen' , 'een eigen website in elkaar knutselen' Syno...
1) Bricoleren 2) Schoolvak 3) Sleutelen 4) Geknutsel 5) Prutselen 6) Iets in elkaar zetten 7) Fabrieken 8) Fabriceren 9) Matsen 10) Maken 11) Peuteren 12) Handenarbeid 13) Handwerken 14) Prutsen 15) Fröbelen 16) Werken aan 17) Voorwerpen maken 18) Knutselwerk 19) Hobby 20) Knutselarij 
fabrieken
uit liefhebberij dingen in elkaar zetten, prutsen (toon de herkomst via de etymologiebank)
'Knutselen' is een activiteit die bestaat uit het vervaardigen van (vaak) decoratieve werken met diverse materialen. Kinderen leren al op zeer jonge leeftijd knutselen, namelijk als ze op de kleuterschool zitten.
•"(onovergankelijk)" zelf voorwerpen uit liefhebberij vervaardigen met gebruik van gereedschap als hamer, zaag en schaaf. •"(overgankelijk)" met weinig hulpmiddelen construeren.
activiteiten waarbij als dagbesteding of hobby iets wordt gemaakt van papier, hout, plastic, verf of andere materialen
fabrieken