noemen werkw. Uitspraak: [ ˈnumə(n) ] Afbreekpatroon: noe·men Vervoegingen: noemde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft genoemd (volt.deelw.) 1) aanduiden met een woord Voorbeeld: 'Ze heel voluit Gerarda, maar wij noemen onze dochter Gerrie.' 2) vermelden Voorbeeld: 'genoemd worden als opvolger' Synoniemen: aan...
1) Aandragen 2) Bestempelen 3) Betitelen 4) Bevelen 5) Citeren 6) Dopen 7) Heten 8) Opsommen 9) Reppen over 10) Treden 11) Verklaren 12) Vermelden 13) Zeggen 1) Aanduiden 2) Aanspreken 3) Aanwijzen 4) Betitelen 5) Bevelen 6) Citeren 7) De naam vermelden 8) De naam zeggen 9) Een naam geven 10) Gebieden 11) Gewag maken van 12) Heten 13) Melding maken van 14) Mentioneren 15) Naam geven 16) Niets uitgezonderd'' 17) Reppen over 18) Verklaren 19) Vermelden 20) Zeggen 
een naam geven; vermelden (toon de herkomst via de etymologiebank)
iets een naam geven vb: ze noemden hun dochter Ilse
•met een naam aanduiden. •vermelden door het uitspreken van de naam.
een naam geven
een naam geven