ontzeggen werkw. Uitspraak: [ ɔntˈsɛxə(n) ] Afbreekpatroon: ont·zeg·gen Vervoegingen: ontzegde, ontzei (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft ontzegd (volt.deelw.) 1) zeggen dat iemand iets niet (meer) mag Voorbeelden: 'iemand de toegang tot het stadion ontzeggen' , 'iemand de rijbevoegdheid ontzeggen' 2) tal... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/ontzeggen
er nee op zeggen vb: de toegang tot de disco werd ons ontzegd Synoniem: weigeren Tegenstellingen: goedvinden toestaan toelaten toestemmen veroorloven dulden gedogen permitteren tolereren het niet aan jezelf toestaan vb: hij ontzegt zich ieder pleziertje Gevonden op http://www.muiswerk.nl/mowb/?word=ontzeggen