openen werkw. Uitspraak: [ ˈopənə(n) ] Afbreekpatroon: ope·nen Vervoegingen: opende (verl.tijd ) Vervoegingen: heeft geopend (volt.deelw.) 1) (iets dat gesloten is) open, toegankelijk maken Voorbeelden: 'een fles openen' , 'De burgemeester opent de zaak officieel.' Antoniem: sluiten Synoniem: ontsluiten 2) laten begi...
1) Aanboren 2) Aanbreken 3) Aankaarten 4) Aanknopen 5) Aansnijden 6) Beginnen 7) Entameren 8) Expanderen 9) Inleiden 10) Inwijden 11) Losrijgen 12) Ontgrendelen 13) Ontkurken 14) Ontluiken 15) Ontsluiten 16) Opendoen 17) Opendraaien 18) Opengaan 19) Openmaken 20) Openscheuren 21) Openslaan 22) Opensnijden 1) Aanboren 2) Aankaarten 3) Aanknopen 4) Aansnijden 5) Afsluiting verwijderen 6) Beginnen 7) Beginnen met iets 8) Entameren 9) Expanderen 10) Forceren 11) Het ontsluiten 12) In gebruik nemen 13) Initiëren 14) Inleiden 15) Laten beginnen 16) Losrijgen 17) Ontgrendelen 18) Ontluiken 19) Ontluiken van bloemen 
ontsluiten (toon de herkomst via de etymologiebank)
•laten beginnen, in bedrijf brengen. •ontsluiten, openmaken wat afsluit of wat gesloten is. •openstellen, toegankelijk maken. •"(informatica)" een bestand inladen.
ontsluiten
ontsluiten
echt Nederlandsche handelswoorden (1914):b.v. Lijnzaad opende vast of op termijn opende vast, doch later op den dag is een daling ingetreden.