oppassen werkw. Uitspraak: [ ˈɔpɑsə(n) ] Afbreekpatroon: op·pas·sen Vervoegingen: paste op (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft opgepast (volt.deelw.) 1) tijdelijk zorgen voor kinderen van iemand anders Voorbeeld: 'Kun jij vanavond bij ons oppassen?' Synoniem: babysitten 2) aandacht geven aan je omgeving Voo...
1) Acht geven 2) Achtgeven 3) Attentie 4) Babysitten 5) Behartigen 6) Bewaken 7) Bewaren 8) Hoeden 9) In de gaten houden 10) Onderhouden 11) Op zijn hoede zijn 12) Opletten 13) Toezicht houden 14) Toezicht houden op 15) Toezien 16) Uitkijken 17) Verplegen 18) Verzorgen 19) Wachten 20) Waken 21) Zich wachten 1) Attentie 2) Babysitten 3) Bedienen 4) Behartigen 5) Bewaken 6) Bewaren 7) Hoeden 8) Opletten 9) Toezien 10) Uitkijken 11) Verplegen 12) Verzorgen 13) Waken 
opletten (toon de herkomst via de etymologiebank)
je aandacht erbij houden vb: je moet goed oppassen, anders val je Synoniemen: opletten uitkijken
opletten
opletten