overhouden werkw. Uitspraak: [ 'ovərhɑudə(n) ] Afbreekpatroon: over·hou·den Vervoegingen: hield over (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft overgehouden (volt.deelw.) nog over hebben Voorbeeld: 'Als je zes appels plukt en je broertje eet er drie op, hoeveel hou je er dan nog over?' Synoniemen: overblijven overhebben vangen 
1) Uitzuinigen 2) Overblijven 3) Sparen 4) Bewaren 5) Overhebben 6) Overleggen 7) Vangen 
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 b.v. deze steen houdt 2 karaat over, nadat de steen alle bewerkingen heeft ondergaan.
gedurende een beperkte tijd bewaren vb: deze appels heb ik wel drie maanden overgehouden
als restant houden
Overhouden is dat wat resteert. [basiswoordenlijst groep 7]