overlaten werkw. Uitspraak: [ ˈovərlatə(n) ] Afbreekpatroon: over·la·ten Vervoegingen: liet over (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft overgelaten (volt.deelw.) zorgen dat er nog iets blijft Voorbeeld: 'Wil je een stukje taart overlaten voor morgen?' niets te wensen overlaten (perfect zijn) 'De voorzieningen op de camping lieten nie...
1) Doen resteren 2) Laten overblijven 3) Cederen 4) Laten staan 5) Opdragen 6) Achterlaten 7) Toevertrouwen 8) Verlaten 9) Overgeven 10) Overleveren 11) Inruimen 
het hem laten doen vb: dat werk laat ik aan jou over
•erop vertrouwen dat een ander iets doet. •maken dat er iets overblijft, niet compleet opgebruiken. •tweede betekenisomschrijving. •enz.
aan een ander afstaan of overdoen