
de pik zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ pɪk ] Verbuigingen: pikken (meerv.) 1) mannelijk geslachtsorgaan informeel Synoniemen: : lul, penis zich op zijn pik getrapt voelen (zwaar beledigd zijn) zijn pik achterna rennen (altijd achter de vrouwen aan zitten) 2) jonge man met te veel branie en weinig ervaring
Gevonden op
https://www.woorden.org/woord/pik

1) Boze geest 2) Deukje 3) Een weinig spijs 4) Gereedschap 5) Geslachtsdeel 6) Haat 7) Hak 8) Handgereedschap 9) Houweel 10) Kleine zeis 11) Korte zeis 12) Lid 13) Maaiersgereedschap 14) Mannelijk geslachtsorgaan 15) Mathaak 16) Pek 17) Penis 18) Persoonlijke onmin 19) Pief 20) Piek 21) Pijnhars 22) Pikhouweel
Gevonden op
https://www.mijnwoordenboek.nl/puzzelwoordenboek/Pik/1

1) Haat 2) Houweel 3) Kleinigheid 4) Lid 5) Lul 6) Onmin 7) Penis 8) Piemel 9) Pijnhars 10) Roede 11) Snavelbeet 12) Steek 13) Vlek 14) Wonde 15) Wrok 16) Zeis
Gevonden op
https://www.mijnwoordenboek.nl/puzzelwoordenboek/Pik/1

[
Mil. Woordenboek, spelling van 1861 ``Pik``] IJzeren werktuig van eane langwerpig vierkante gedaante, die in een punt te niet loopt. Het is voorzien van een gat tot inlating van den houten steel
Gevonden op
http://www.dbnl.org/tekst/land016mili01_01/land016mili01_01_0017.htm

het pikken, prik; penis (toon de herkomst via de etymologiebank)
Gevonden op
http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/pik

(Amsterdams) hij heeft het op mij voorzien, hij moet me niet (komt van pikke = duivel)
Gevonden op
http://www.mokums.nl/cursus_amsterdams.html

(Amsterdams) vriend, gabber
Gevonden op
http://www.mokums.nl/cursus_amsterdams.html

•'pik', "de"; zeis, houweel •'pik', [m] - [n] ; pek, teer
Gevonden op
https://nl.wiktionary.org/wiki/pik

[I] houweel [II] penis [III] teerproduct [IV] wrok
Gevonden op
https://uitleenwoordenbank.ivdnt.org/index.php/uitleen/zoek_gecombineerd_ca

houweel -
Jaar van herkomst: 1350 (MNW )
penis -
Jaar van herkomst: 1900 (WNT )
teerproduct -
Jaar van herkomst: 1390 (MNW )
Gevonden op
https://www.dbnl.org/tekst/sijs002chro01_01/colofon.php

oude naam voor pek. Zeer dikke, bijna harde, teerachtige stof, waarmee men breeuwnaden afstreek. Ook pek genoemd. Midden 19de eeuw lijkt het woord 'pik' iets populairder dan het woord 'pek'. Of het werkelijk zo was, is voor mij lastig vast te stellen.
Gevonden op
https://www.debinnenvaart.nl/binnenvaarttaal/index.php?woord=p#pik
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 houweel tot afbraak van een metselwerk.
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10742
[Soldatentaal, 1914] je pik stinkt: je lamp stoomt.
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10742

Spreekwoorden: (1914)
Een (of den) pik op iemand hebbend.w.z. haat, vijandschap, afkeer jegens iemand koesteren; iemand niet mogen lijden en dit laten merken door kleine hatelijkheden; mnl. wederbick houden op; 17<sup>de<-sup> eeuw: een piek (fr. pique) op iem. hebben; in Zuid-Nederland: eenen pijk, pik of pu...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778
Geen exacte overeenkomst gevonden.