prakken werkw. Afbreekpatroon: prak·ken Verbuigingen: prakte Vervoegingen: geprakt (volt.deelw.) 1) enz. 2) eten fijndrukken, meestal met een vork Voorbeeld: 'Zij prakte de aardappel en de worteltjes en begon de kleuter te voeren.' 3) tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: 'Zin met het prakken in de...
1) Dooreenmengen van eten 2) Dooreenmengen van voedsel 3) Fijn maken 4) Fijn maken met een vork 5) Fijnmaken 6) Fijnmaken met een vork 7) Fijnmaken van aardappelen 8) Fijnmaken van eten met een vork 9) Het eten fijnmaken 10) Mengen van eten 11) Pletten 1) Fijnmaken 
eten met een vork fijnmaken (toon de herkomst via de etymologiebank)
Met een vork fijnmaken en door elkaar mengen. pureren Fijnmalen of pletten van meestal gekookt voedsel zoals aardappelen.
eten met een vork fijnmaken
Ingrediënten fijnmaken met een vork en daarna dooreenmengen.
Met een vork fijnmaken en door elkaar mengen. pureren Fijnmalen of pletten van meestal gekookt voedsel zoals aardappelen.