roddelen werkw. Uitspraak: [ ˈrɔdələ(n) ] Afbreekpatroon: rod·de·len Vervoegingen: roddelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geroddeld (volt.deelw.) praten over privézaken van afwezige anderen, vooral op een vervelende manier Voorbeeld: 'Ze hebben hier niks beters te doen dan de hele dag over elkaar roddelen.' Synoniemen: babb... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/roddelen
(Uit `De sociologische structuur onzer taal - De Jodentaal.`, 1914) (Jdd.) in de volkstaal der Nederlandsche Joden: kwaadspreken, babbelen, iemand over den hekel halen
Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10740