1.eig.: met de ruifel (grote schop met lange steel en lang blad) (om)roeren, opscheppen, gooien, uitstrooien vandaar: gooien, roeren, omroeren, grobbelen Voorbeeld: ‘Als een molenaar die zijn zakken stapelt, hees de wind de wolken d'een boven d'ander en roefelde dan weer heel de boel overhoop’ Voorbeeld: ‘De drie eerste dagen en de... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0020.php