snotteren werkw. Uitspraak: [ 'snɔtərə(n) ] Afbreekpatroon: snot·te·ren Vervoegingen: snotterde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gesnotterd (volt.deelw.) 1) je neus de hele tijd ophalen in plaats van hem te snuiten Voorbeeld: 'Als ik je een zakdoek geef, stop je dan eindelijk met snotteren?' 2) tranen laten s... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/snotteren
stofregenen, motregenen - Voorbeeld: ‘December geeft ons weer een van die nieuwerwetse, rotte winters: een paar dagen vriezen, weer dooien, smuikelen, snotteren met natte sneeuw en ijzel die de takken van de bomen doet afkraken’ Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0021.php