schamel bijv.naamw. Uitspraak: [ 'sxaməl ] Afbreekpatroon: scha·mel waaruit armoede blijkt Voorbeeld: 'De dakloze werd beroofd van zijn schamele bezittingen.' Synoniem: armoedig Synoniemen: armoedig armzalig bekaaid belabberd ellendig flodderig haveloos karig mager miserabel pover schraal schunnig sjofel sjofeltjes stumperig verlopen 6 de...
1) Arm 2) Armelijk 3) Armetierig 4) Armoedig 5) Armzalig 6) Bankje 7) Behoeftig 8) Behulpelijk 9) Bekaaid 10) Belabberd 11) Bok 12) Draagbalk 13) Driepoot 14) Ellendig 15) Flodderig 16) Haveloos 17) Kaal 18) Karig 19) Mager 20) Miserabel 21) Onaanzienlijk 22) Pover 23) Schaamachtig 24) Schemel 25) Schraal 1) Arm 2) Armelijk 3) Armoedig 4) Armzalig 5) Bankje 6) Behoeftig 7) Behulpelijk 8) Bekaaid 9) Belabberd 10) Bok 11) Draagbalk van het onderstel van een wagen 12) Driepoot 13) Ellendig 14) Flodderig 15) Gering 16) Haveloos 17) Huisraad 18) Kaal 19) Karig 20) Kruk 21) Mager 22) Miserabel 23) Pover 24) Schraal 
armoedig (toon de herkomst via de etymologiebank)
wat niet veel voorstelt, onbeduidend vb: hij verdient maar een schamel loontje Synoniemen: armzalig karig
draagbalk van een wagenonderstel
armoedig
balk op een scheepshelling waar het schip tijdens de bouw op rust. Ook schammel genoemd. Zie ook stapelbalk.
Uit `De lagere vaktalen: Timmermanstaal` 1914 bank.