schuimen werkw. Afbreekpatroon: schui·men Verbuigingen: schuimde Vervoegingen: geschuimd (volt.deelw.) 1) van schuim ontdoen 2) gasbellen voortbrengen op het grensvlak van een vloeistof en de lucht Voorbeeld: 'Het pas aangesloten vat bier schuimde erg sterk.' . Synoniemen: mousseren 2 definities...
1) Brassen 2) Bruisen 3) Gasbelletjes vormen 4) Gisten 5) Klaplopen 6) Mousseren 7) Opbruisen 8) Paarlen 9) Petilleren 10) Roven 11) Schuimbekken 12) Slampampen 13) Woelen 1) Bruisen 2) Gisten 3) Gijlen 4) Klaplopen 5) Koken 6) Kolken 7) Mousseren 8) Opborrelen 9) Opbruisen 10) Petilleren 11) Roeren 12) Roven 13) Schuimbekken 14) Wellen 15) Woelen 16) Zieden 
schuim geven vb: schuimende golven sloegen op de kust
schuim vormen; van schuim ontdoen