de snok zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ snɔk ] Verbuigingen: snokken (enkelv.) 1) keer dat je hard trekt Voorbeeld: 'een snok geven aan de leiband als je hond niet naast je wil lopen' Synoniem: ruk 2) wat je voelt als er een elektrische stroom door je lichaam gaat Voorbeeld: 'een snok krijgen als je een lampje verva... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/snok
ruk - Voorbeeld: ‘Het lampke danste in kleine snokjes, piepte nog even eens uit, kroop in, weer uit en dan voorgoed, bleef het weg’ - Voorbeeld: ‘De een heeft de manie al maar door met snokjes zijn ondervest neer te trekken’ (Ingoyghem II 143) Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0021.php