soezen werkw. Uitspraak: [ 'suzə(n) ] Afbreekpatroon: soe·zen Vervoegingen: soesde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gesoesd (volt.deelw.) suf zijn en bijna in slaap vallen Voorbeeld: 'in bad soezen' Synoniem: suffen Synoniemen: doezelen dommelen dutten gedoezel gedommel gesoes sluimeren 2 definities...
1) Doezelen 2) Dommelen 3) Dromen 4) Druilen 5) Dubben 6) Dutten 7) Gedoezel 8) Gedommel 9) Gesoes 10) Half slapen 11) In gedachten verzonken zijn 12) Indommelen 13) Indutten 14) Knikkebollen 15) Lekker slapen 16) Licht slapen 17) Luimen 18) Mijmeren 19) Slapen 20) Sluimeren 21) Suffen 22) Uilen 23) Uiltje knappen 
suffen, dommelen (toon de herkomst via de etymologiebank)
suizen - Voorbeeld: ‘In haar hoofd soesde en ruiste alles nog zo vers, in beurtelings twijfelen en toegeven, ze kon er niet aan geloven’
suffen